houden en tevens, omdat bedoelde artilleiie hard noodig is voor
de latere actie van de hoofdmacht. Ook hier zou het stellen on
der de bevelen van den voorh. cdt. de vrijheid van handelen van
den Div. Cdt. te veel aan banden leggen, weshalve dat vermeden
dient te worden.
Logisch wil het ons daarom voorkomen ook de artillerie, welke
zich mogelijk reeds bij de voorhoede zou bevinden, enkele stuk
ken voor speciale opdrachten daargelaten, evenmin onder de be
velen van den cdt. daarvan te stellen, ter wille van eenvoudige
gezagsverhoudingen gedurende een wellicht veel later stadium.
Resumeerende zouden wij dus willen zeggen en dit geldt met
name voor ons Ind. Leger, nimmer artillerie in te deelen onder
bevelen van den voorhoedecommandant, tenzij men buitenge
woon rijk voorzien is met dit wapen. Slechts een uitzondering
ware te maken ten aanzien van de enkele stukken, welke een
vervanging of versterking van het inf. geschut beteekenen.
Zooals uit vorenstaande bladzijden moge zijn gebleken, kunnen
de daar verkondigde denkbeelden ten volle van toepassing wor
den geacht voor de artillerie van ons leger. Wij zullen echter
deze verhandeling niet besluiten, alvorens nog enkele bijzondere
omstandigheden, speciaal kenmerkend voor onze Indische artil
lerie, zeer beknopt onder oogen te zien, ten einde te kunnen
beoordeelen, in hoeverre daardoor een afwijken van de algemeene
lijn gewenscht is.
Als kenmerkend voor ons leger, zouden wij dan als voornaamste
factoren willen noemen
a. De zeer geringe sterkte van de div. art. en het ontbreken
van artilierie buiten div. verband.
b. De groote moeilijkheden van de munitieaanvulling.
ad a. De Ind. divisie beschikt over zeer weinig, wij zouden
bijna willen zeggen over verontrustend weinig artillerie. Met drie
zwakke afdeelingen (wij bezitten immers nog steeds de 3-stukken
batterij) moet een div. cdt. trachten zijn infanterie, zoowel direc-
ten steun te verleenen, als te beschermen tegen 's vijands artil
lerie. Ergo, wij bezitten zeer weinig, dus men houdt dat weinige
bijeen, ten einde dat in zijn geheel, dus zoo krachtig mogelijk
in te zetten, om althans een kans te bezitten op het goede mo
ment een maximum rendement uit de art. te kunnen halen.
Toch ziet men bij onze oefeningen herhaaldelijk den wensch
tot uiting komen, ook indien bijzondere terreinsomstandigheden
zulks geenszins noodzakelijk maken, naar een zekere en vaak
groote decentralisatie, zelfs in de verdediging, terwijl juist daar
meer dan ooit een gezamelijk gebruik noodzakelijk is.
Oppervlakkig beschouwd bezit de methode, waarbij de artillerie
geheel of ten deele uit handen wordt gegeven, veel aantrekke
lijks, met name voor den infanterist, die zich in voorste lijn be-
1051