Onder het „jachtschot" verstaat men dan een korte rafale van 8—12 schoten, in de verdediging batterijsgewijze af te geven van de middelbare 3000 M.) tot op de kleine afstanden op opruk kende groepjes infanterie, zelfs indien deze een sterkte zouden hebben van slechts een enkele brigade. De aard van deze verras sende vuren brengt mede, dat inschieten niet plaats vindt. Het is dan ook de bedoeling, te voren tegen verschillende kenbare punten in het voorterrein vuurgegevens te bepalen, ten einde daarin een basis te vinden voor de naderhand af te geven rafales. Nu achten wij het aan ernstigen twijfel onderhevig, of het mogelijk is, met voldoende juistheid te kunnen bepalen, hoever een groepje infanterie van dergelijke minieme sterkte als een brigade, van een voorbereid punt is verwijderd. De hoeveelheid munitie, welke iedere rafale vraagt (8—12 schoten) brengt mede, dat de fouten in de schatting niet groot mogen zijn. Men is daar door aan een enge begrenzing van het doel gebonden, wil men althans een voldoende vuurdichtheid bereiken. Voorts zelfs aannemende dat een overval op een bepaald groepje gelukt, dan kan men toch niet, zonder gevaar te loopen groote fouten te maken, het vuur zonder meer op een ander groepje overbrengen, gezien het zeer beweeglijke karakter van de infan terie. Gaan wij eens na, welke waarde men aan een rafale van 8—12 schoten kan toekennen, afgegeven op een brigade infanterie, op een doel dus van ongeveer 75 bij 50 M. op een afstand van 2500 M. Laten wij hierbij aannemen, dat dit doel ontdekt werd 250 M. links en 350 M. verder dan een bekend terreinvoorwerp. In het meest gunstige geval, d.w z. indien het gemiddeld trefpunt gelegen is midden in het doel, is de trefkans voldoende, n. 1. ongeveer 60 °/0> d. w. z. dat 7 sch. vallen binnen de oppervlakte van het doel. Hoe komt men echter aan die gegevens van het doel ten op zichte van een bepaald punt? Waarschijnlijk door meting uit voorste lijn of van een elders gelegen waarn. punt. Uit voorste lijn doelen waar te nemen tot op enkele K.Ms. voor de eigen opstellingen zal in de meeste gevallen wel een illusie moeten zijn. Veelal zal een doel moeten worden waargenomen van een plaats, ver zijwaarts gelegen van de batterijstelling. De moeilijk heden, met groote juistheid dan de plaats van een doel te be palen, nemen in een dergelijk geval zeer toe. De zijdelingsche afwijking ten opzichte van een terreinvoorwerp zou misschien met vrij groote nauwkeurigheid kunnen plaats vinden, hoewel wij ook dit betwijfelen, gezien de ligging van de eerste lagen van de meeste vuren, bij schietoefeningen afgegeven, waarbij zelfs uitge gaan werd van een zeer nauwkeurig bekende plaats der terrein- voorwerpen. Nagenoeg iedere eerste laag heeft een meer of min der belangrijke zijdelingsche correctie noodig. Ook bij de over brenging van een vuur van een hulpdoel, waarop dus volledig 1054

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 20