werd ingeschoten, op een doel past men steeds een vrij groote
veiligheidsfactor toe.
Het juist bepalen van het afstandsverschil wordt echter prac-
tisch zeer moeilijk geacht. Ook hier zien wij dan, dat in de
practijk doorgaans een diepe strook (enkele honderden meters)
onder vuur wordt genomen, vooral bij het afgeven van vuren op
z.g. oogenbliksdoelen.
Een fout in afstand aannemende van 75 a 50 M., hetgeen op
middelbare afstanden alleszins kan worden verwacht, n. I. nog
geen 2 van den afstand, met een zijdelingsche fout van 25 M.
doet de trefkans reeds dalen tot ong. 13 °/0, zoodat van het vuur
nog geen 2 schoten op de te bevuren strook vallen, waardoor
de vuurdichtheid ten eenenmale onvoldoende wordt. Nemen de
fouten in schatting of meting eenigermate toe, dan wordt de tref
kans nihil, vooral, wanneer de infanterie zooveel mogelijk ken
merkende punten vermijdt, waardoor de moeilijkheden beduidend
toenemen.
Bovendien, er zijn nog andere factoren, welke hier van
grooten invloed zijn Wanneer is er ingeschoten op de kenbare
punten, 's morgens of 's middags of welk uur van den dag?
Onder omstandigheden, waarbij de temperatuur 5 gr. afwijkt van
die, waarbij de schietgegevens werden bepaald en bij een ver
schil in windsterkte van 2 a 3 M., gansch geen abnormale omstan
digheden, verkrijgt men op een afstand van 2500 M. reeds een
invloed op de dracht van rond 50 M. Zou men rekening gaan
houden met deze invloeden, dan zou het „jachtschot" zijn karak
ter verliezen, waar het de bedoeling is, zich snel verplaatsende
doelen als het ware op gezicht te bevuren. Zou men, om voren
bedoelde invloeden te ontgaan, de begrenzingen gaan uitbreiden,
dan geeft men daarmede wederom een groote mate van de noodige
vuurdichtheid prijs.
Beschouwen wij nu nog eens de zaak van een ander stand
punt.
Wil men afdoende profijt trekken van het jachtschot, dan is
het noodig, tenminste dat wil ons zoo voorkomen, dat over het
geheele te verdedigen front, enkele zeer sterke deelen uitgezon
derd, batterijen staan opgesteld. Met het naderen van den vijand
neemt het aantal kleine doelen hand over hand toe, zoodat, een
maal het beginsel van het jachtschot aanvaard hebbende, men
deze tot op de kleinste afstanden zal moeten blijven bevuren.
Een en ander leidt tot een uitermate liniaire opstelling van de
artillerie en waarschijnlijk wel van het grootste gedeelte, gezien
de weinige vuurmonden, waarover wij beschikken.
Het zal naar onze meening zeer moeilijk zijn om in voor
komende gevallen uit deze opstelling te komen tot een meer ge
concentreerd gebruik van de artillerie.
Over het geheel is de afstootende werking van de inf. wapenen
van dien aard, dat de verdediger wel met de aanvallende inf.
1055