in onbruik raken van andere afnemen. Zoo zullen ook door de
verschillende inwerkingen op het karakter van den mensch, de
eigenschappen van het individu zich voortdurend wijzigen, iederen
dag, uur, ja zelfs seconde.
Is het dan mogelijk om nog te spreken van „den paedagogi-
schen mensch", neen, evenmin als van „een economischen".
Voorbeelden hoe onvolledig zij ook zijn, zijn altijd te aanvaar
den, wanneer zij te beschouwen zijn als middelen om een ge
dachte te verduidelijken. Maar in zijn studie heeft de heer
SCHIJVESCHUURDER naar de verschillende voorbeelden een
conclussie gesteld en dan wordt het gevaarlijk.
Mag ik o.m. uit het voorbeeld 111, concludeeren, dat het doel:
van het spelen óm den lof van de moeder, het kind bepaald als
een karakterfout is aan te rekenen Dit zal dan wel de opvatting
zijn van den heer SCHIJVESCHUURDER en hierin zal hij niet
alleen staan.
Maar dan moet men m.i. consequent blijven, en daarin verder
doorgaan, zooals o.a. Montessori zulks doet.
Deze laatste verwerpt de belooningen in het algemeen, en-
heeft een afschuw van lintjes en medailles.
Hoe dan onze houding te bepalen tegenover de concurrentie
in 't algemeen, en meer in het bijzonder tegenover het individu,,
dat zich bovenmatig inspant in de hoop een onderscheiding
te verkrijgen
Zeker er bestaat verschil in de overwegingen van het eene in
dividu, dat zijn handelingen er naar richt om de belooning en
van het andere dat zijn plicht nakomt, ook onder zeer moeilijke
omstandigheden, en achteraf beloond wordt.
Moeten wij bij het eerste individu de overwegingen, voort
spruitende uit zijn karakter den kop indrukken? Moet het eerst
indringen in een versterking worden aangemoedigd
En moeten bij wedstrijden voor de eer van het korps de menschen
niet aangezet wordenEn de eervolle vermelding dan
Is „de eer" dan geen bijzondere vorm van „de belooning"?
Merkwaardig, maar begrijpelijk, is het om in den klassieken
opbouw van de studie van den geachten schrijver de liberale
strekking van 't derde voorbeeld op bladzijde 655 en van het
andere voorbeeld op bladzijde 656 en 657 te onderkennen
Aan deze gevaren staat men eenmaal bloot, indien men de,
richtingen van de schrijvers der bronnen niet kent.
Het m.i. alles doodende „laisser faire, laisser passer" in bo
vengenoemde voorbeelden kan mij niet bekorenin deze voor
beelden is de houding van den paedagoog ten opzichte van het
kind te passief.
Het militaire voorbeeld onder IV is m.i. minder gelukkig uit
gevallen.
Het is toch duidelijk, dat een meerdere door het niet groeten
door een mindere zich nooit beleedigd kan voelen. Immers, zoo-
1079-