eene brigade de andere te vlug, in ongunstigen zin, wordt beïn- fluenseerd. In de tweede instantie is het de compagniescommandant, die de mindere goede houding van een der sectiën kan waarnemen. Het spreekt dan vanzelf, dat de commandant van de bedoelde sectie belangrijk te kort is geschoten als militaire opvoeder. Resumeerende kom ik tot de volgende richtlijnen 1. Zorg dat in de militaire inrichtingen van onderwijs ruim schoots geselecteerde militaire opvoeders worden ingedeeld. 2. Tracht bij den aspirant officier de interesse voor de paeda- gogie te verhoogen, door het doen opnemer; van deze we tenschap als vak in het programma voor het officiersexamen en stel dit op een lijn met b. v. tactiek en strategie. 3. Breng den aspirant Europeesch sergeant eenig begrip van de praktische paedagogie, door opname hiervan in het pro gramma voor de Kaderschool. 4. Richt niet dan bij uiterste noodzaak bij een veldbataljon een Depótcompagnie op en zorg, indien zulks niet anders moge lijk is, dat na de africhting de recruten over andere veld- bataljons worden verdeeld. 5. Zorg, als compagniescommandant, dat de brigades bij de legering zoo scherp mogelijk van elkaar afgescheiden zijn. 6. Laat de brigades niet bij toerbeurt op meerdaagsche contact oefening gaan, doch wijs die brigade er voor aan, die volgens het advies van den sectiecommandant daarvoor in aanmerking komt. Laat haar met haren sectiecommandant desnoods eenige malen gedurende een week of wat op oefening wegblijven, totdat men succes heeft behaald. 7. Onderscheid vooral deze contactoefeningen voor de brigade van de oefeningen tot machtsvertoon met grootere eenheden, waarbij het contact veel meer op den achtergrond raakt. MEESTER-CORNEL1S, 1 September 1931. AANKOMST IN NEDERLAND. Dringend verzoek aan de in Europa vertoevende Officieren, steeds hun adres op te geven aan den correspondent kapitein-Intendant J. Kooij, Antonie Heinsiusstraat 17, 's- Gravenhage. 1084

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1931 | | pagina 50