over te gaan, wanneer blijkt, dat hij van seinen in klare taal'
algeheel afstand heeft gedaan. Het is dan ook niet goed doenlijk,,
om hier een voor alle gevallen voorgeschreven handelwijze te
volgen, of beter gezegd, om voor alle gevallen een bepaald te
volgen handelwijze voor te schrijven.
Er kunnen zich niettemin omstandigheden voordoen, waarin
het toepassen van storen wenschelijk zoo niet noodzakelijk moet
worden geacht. Dit zal bijv. het geval zijn, wanneer de vijand
klaarblijkelijk berichten of bevelen overseint, welke voor onze
troepen of een bepaald gedeelte daarvan een onmiddellijke be
dreiging inhouden, terwijl we niet in staat zijn, daartegen tijdig
de noodige maatregelen te nemen (bijv. door stagnatie in de
munitie-aanvulling, door gebrek aan voldoende reserves, enz.).
Door alsdan intensief en onafgebroken storend op te treden,
zou het kunnen gebeuren, dat de vijand genoodzaakt zou worden,,
om zijn voornemens te wijzigen of uit te stellen.
Niettemin blijft aan deze handelwijze voor ons het groote
nadeel kleven, dat we onszelf vrijwillig uitsluiten van volledige
kennisneming van 's vijands voornemens, en dat wel op een
moment, dat de kennis daarvan voor ons van het grootste
belang is. Men ga dus elk geval op zichzelf beschouwende
slechts na rijp beraad tot storen over.
ad 3. Het is haast ondenkbaar, dat er niemand zou zijn te
vinden, die 's vijands taal niet voldoende machtig is, om zijn
klare berichten voor ons te vertalen.
In nauwe samenwerking met cryptologen, bestaat zij het
ook eerst na verloop van eenigen tijd kans op ontsluiering
van den vijandelijken code of het vijandelijke geheimschrift, maar
dan moeten we ook het daarvoor noodige „materiaal" van den
beginne af verzamelen, m. a. w. men volge weer het principe,,
om niet te storen. Is er inderdaad niemand aanwezig, die 's
vijands taal voldoende machtig is, om met succes als tolk op
te treden, dan nog bestaat er een geringe kans, dat de crypto
logen er tenslotte in zullen slagen, om de beteekenis van enkele
codegroepen vast te stellen.
ad 4. In deze voor ons wel uitermate ongunstige omstandig-
heid, zal afluisteren geen verandering ten goede brengen. Hier
lijkt het eenige middelstoren, waar, wanneer en hoe lang ook.
Tenslotte nog dit: de vraag, öf en hoè het technisch uitvoerbaar
is, om 's vijands radio-telefonische berichtenwisseling te storen,,
moet ik aan ter zake meer deskundigen ter beantwoording over
laten.
Men verwachte echter (speciaal met het oog op eigen radio-
telefonische berichtenwisseling), dat de tegenstander met alle
mogelijke moderne (wellicht voor ons nog onbekende) technische
hulpmiddelen is uitgerust.
Zelfs al zou het in de toekomst mogelijk worden, om te velde
gebruik te maken van zg. geheimtelefonie, dan zij men nog op
13