73
Tactisch gebruik der artillerie.
Mil. Wochenblatt. No. 6. Augustus 1931. „Die Artillerie-Abteilung als
Eeuereinheit"kapitein Thoholte. „Indien een afd., welke in het algemeen
met een regt. infanterie samenstrijdt, als vuureenheid moet worden gebruikt,
dan wordt ervan uitgegaan dat de afdns. ct van af zijn opstellingsplaats
de geheele strook, welke de afd. heeft opgekregen, kan overzien. Is dat niet
mogelijk, en dit zal vaak voorkomen, dan blijft den afd. ct. nauwelijks iets
anders over dan de batterijen in hunne strooken min of meer zelfstandig te
laten strijden. Daarmede is echter de vuureenheid der afd. min of meer op
geheven". „De moeilijkheden bij het gebruik der afd. van twee batterijen als
vuureenheid zijn ongetwijfeld kleiner. Een vuureenheid van twee batterijen zal
•echter in het algemeen slechts op een bataljon kunnen worden aangewezen".
Infanteriebewapening.
Wissen und Wehr No. 9. September 1931. Leichte Kampfmiitel fiir
kleine Entfernuugen"majoor Dr. Mouths. Beschrijft den Stokes-Brandt mor
tier. Schr. vraagt zich af of men dit materieel om de draagbaarheid te verhoogen,
■niet nog meer zou kunnen verlichten, wat slechts mogelijk is door vermin
dering van projectielgewicht en dracht. Neemt men als minimum gewicht voor
het projectiel 2,1 kg. en een maximum dracht van 2400 m., dan kunnen de
drie hoofddeelen van het materieel niet onbelangrijk lichter zijn. Dit neemt
de gelegenheid niet weg om daarnaast nog een zwaarder projectiel met de
helft der genoemde dracht te gebruiken".
In hetzelfde nummer van Wissen und WehrSpezial- oder Einheitswaf-
,fen fiir die Infanteriekolonel b. d. A. Fischer. Een beantwoording van
•majoor Danicker in M. W. M. (Mei-Juni nummer). Onder „Automatische
Waffen" lezen we o. a.„Over de voortreffelijkheid van den zwaren mitr.
bestaat algemeen overeenstemming; de doelen echter tegen welke hij het
best kan worden ingezet, worden meestal slechts van uit de voorste lijn op
gemerkt en zijn niet zelden slechts korten tijd zichtbaar. Daaruit volgt dat
een zware mitr. het voordeeligst reeds van den aanvang af zich bij gevechts
groep bevindt en niet zooals majoor Daniker wil, bij het bataljon. Als gevolg
daarvan houd ik het voor doelmatig een soort Ersatz voor den zwaren mitr.
1e vervaardigen door het zetten van afzonderlijke zelflaadgeweren op schiet-
gestellen".
Artilleriebewapening.
Mil. Wochenblatt. No. 10. September 1931. „Die Nachkriegsentwick-
lung der amerikaschen Artilleriekapitein M. Braun. Het nieuwe 75 mm.
kanon 1925 der veldart. kreeg een nieuwe affuit, het projectiel een beteren
vorm, waardoor de dracht van 9500 op 13000 m. werd gebracht.
Div.-art.nieuwe 10,5 cm. hw. met moderne spreidaffuit met 54° „Schwen-
kungsbereich", elevatie van maximum 65°, projectielgew. van 14 kg. en een
dracht van 11000 m. Proeven meteen kanonhw.-eenheidsvuurmond (tevens
voor luchtafweer) werden opgegeven.
Nog vinden we gegevens omtrent de korps- en de zware art., spoorweg"
geschut en luchtafweergeschut (37,76 en 105 mm.; dit laatste heeft een V°
van 910m./sec. en een dracht van 12700 mm.).
All. Schweizerische Militarzeitung. No. 9. September 1931 „Die „Schwart-
ze Kunst'' der artillerieluit. kol Oiibeli. Zoodra de toestand zulks veroor
looft, moet ieder vuur zoo zijn voorbereid als zou het in zijn uitwerking
-niet kunnen worden waargenomenmaar ieder vuur moet zoo worden waar
genomen als hadden geen voorbereidingen door berekeningen plaats gevonden".
Artillerietechniek.
Wissen und Wehr. No. 8. Augustus 1931. Zieleinrichtungenluitenant
W.Dziobaka. Achtereenvolgens worden besproken: