Het artikel verder volgende, komen wij thans tot de artillerie-
bestrijding. Zooals A. dat aangeeft, is geheel volgens de vuur-
tactische aanwijzingen in ons V. S. A. Het eenige bezwaar, dat
er tegen in te brengen is, zou zijn, dat men niet moet spreken
van een „mokerslag", maar van meerdere mokerslagen, op één
zelfde doel, omdat men niet in den tijd, dien de vijand noodig
heeft om zich te dekken, met ons beschikbaar aantal stukken de
benoodigde munitie op het doel kan brengen. De volgende rafale
moet treffen op het moment, dat de vijandelijke batterij zich van
de vorige rafale bezig is te herstellen, dan wel tracht van stelling
te veranderen. (Faugeron La contre-batterie R. A. 1927).
Voor wat betreft het gedeelte „artillerie voor rechtstreekschen
steun van de infanterie", daartegen moet ik eenige ernstige be
denkingen opwerpen. Artillerist wenscht reeds op grooten af
stand, bij de nadering dus, het verdedigingsstelsel te ontwrichten.
Dit nu is een onmogelijke eisch.
Wat de artillerie wel kan en moet, heb ik uitvoerig beschreven
in LM. T. 1931 No. 2 blz. 175 e. v. Ik zal dus niet in herha
lingen vervallen, maar liever samenvatten. Ze moet de eigen
troepen beschermen: 1. door vijandelijke artillerie te bestrijden.
2. door te steunen bij het schoonvegen van het voorterrein. Wat
moet ze niet? Haar munitie besteden aan, in dit stadium geheel
onnoodige concentratievuren, waardoor ze in het beslissende sta
dium projectielen te kort komt.
Ik zou dus de gespatieerde woorden op blz. 1039 gaarne wil
len omdraaien en zeggen in dit stadium Juistheid is nu van
primair belang, snelheid een van de tweede orde. Hierdoor kom
ik ook tot een tegengesteld gebruik, namelijk goede waarneming,
voor de contrabatterijen middels vliegtuigen, en hooge punten,
voor de infanterie-batterijen, van af hooge punten en bij het ont
breken daarvan uit voorste lijn In het laatste geval, wat regel
is, de artillerie zoo dicht mogelijk op te stellen achter de eigen
infanterie en aldus concludeer ik voor dat stadium d. i. de na
dering, juist tot het omgekeerde als artillerist en sta voor „de
centralisatie" maar alleen tijdelijk en wanneer zulks een vlotte
werkwijze bevordert.
Wanneer nu de infanterie dicht tot den vijand begint te naderen,
zegt A., dan moet de artillerie naar voren. Inderdaad dikwijls
wel. Maar niet altijd. Laten we het vooral niet voorstellen, als
of we geen andere nadering kenden dan die, waarbij de artillerie
als maar echelonsgewijze van stelling verandert, net zoo lang tot
al haar telefoonmaterieel op is. Neen, zoo eenigszins mogelijk
passe men pt. 44 Q. V. Mob. A. toe en plaatse al dadelijk de
artillerie in den aanval zoo ver mogelijk naar voren als de veilig
heid zulks maar eenigszins gedoogt om latere voorwaartsche
verplaatsingen te voorkomen of te beperken. Volgens Alléhaut,
Tact générale blz 71 trekke men ze zoo dicht mogelijk aan op
de lijn van gereedstelling, in tegenstelling met de verdediging,
97