Omtrent de munitieaanvulling is A. wei wat al te pessimistisch.
Dat men zich voor elk vuur rekenschap zal hebben te geven, of
het te bereiken resultaat het munitieverbruik wettigt, is overeen
komstig pt. 17 G. V. Mob. A.
Een onoordeelkundig gebruik van de munitie is ten allen tijde
af te keuren, maar dat wij er een ander gebruik van zouden
moeten maken dan volgens algemeen gangbare begrippen ge-
wenscht is, is niet toe te geven, en is ook niet noodig, meer
zullen wij er niet van zeggen.
Ten slotte komen we tot het jachtschot. In hoeverre kan dit
bij de verdediging tot zijn recht komen Wij laten den aanval
buiten beschouwing. Daar komt het alleen voor als de vuurleider
persoonlijk een tegenaanval ziet losbreken.
A. geeft boven aan blz. 1044 als vuien der verdediging aan
1. contra artillerie. 2. voor de frontgedeelten waar de vijand den
meesten nadruk legt. 3. daar waar de natuurlijke gesteldheid van
het terrein het infanterievuur minder effectief maakt.
ad 1. Contra artillerie valt met betrekking tot deze wijze van
vuren buiten beschouwing; als inderdaad de plaats van aanval
lende artillerie is te bepalen, wat wel zelden zal voorkomen,
dan is dat een zeer loonend doel en ik ben overtuigd, dat wij
door die doelen te bevuren onze eigen infanterie geen grooter
dienst kunnen bewijzen. Wij moeten dat vooral inzien, omdat de
artillerie juist het meest werkzaam is als aanvalswapen. Maar
de aanvallende artillerie kan zich gemakkelijk dekken; zooals ge
zegd tegen verkenning door vliegtuigen zal de aanvaller wel
maatregelen nemen, geluidmeetdienst door A. genoemd op blz.
1057 hoort niet thuis in de krijgsvoering, die men in Indische
verhoudingen kan verwachten.
ad 3. Valt mede buiten beschouwing. Ik zou willen lezen
bedekte terreinen, want doode hoeken worden bevuurd met
handgranaten (dichtbij), van 70 200 m. door geweergranaten,
daarboven door inf.-geschut. In ieder geval niet met artillerie,
tenzij enfileerend.
Er blijft over ad 2, dus vuur op terreinen, min of meer open,
want anders vielen ze onder 3, waar de vijand den meesten
nadruk legt. Hieruit valt weg het terrein vlak voor de eigen
stelling, waar de vijand dichte doelen moet bieden. Hierop moet
vuurconcentratie zijn voorbereid, te dichter voor het eigen front
te vruchtbaarder. A. wenscht die natuurlijk onder alle omstandig
heden voorbereid en ik zekerheidshalve ook, maar ik laat ze bij
goed terreininzicht groeien uit het voorafgaande batterijsgewijze
vuur op bewegende doelen als ze er zijn, hij als vuurconcentratie
met waarneming, waarbij dan aan elke batterij ook een front van
100 a 200 m. moet worden aangewezen. Dit is practisch precies
hetzelfde.
Verder valt nog uit, het terreingedeelte, waar de vijand zich
mogelijk gereed-stelt voor den aanval. Hierop zouden wij een
103