140 bleven, zoodat cieCn dadelijk daarmee zullen doen aanvangen. De Bat. C. heeft het niet noodig geoordeeld aanwijzingen te te geven omtrent de wijze van terreinversterking. Na ontvangst van Hd. Det. St. van de inlichtingen betreffende den toestand, wordt ook den onderCn het noodige daarvan medegedeeld (No. 16,10.05 v.m.) Aan Verk, patr. No. 1 te TOOOOOOÖNO gaat: '-,1 R- TJ1GAROEGAH, 3-l-'31 10.10 v.m. No. 17 BATALJONSBEVEL voor Verk. patr. No. 1. 2) Over PASIRAJOENAN DJAMBAN naar den rug tusschen paardenpaden DJAT1NOENGGAL (G3) -è- 701 en DJAM BAN SOEKARAME 3. Verken van daar: le: Aanwezigheid vijand bij de graven NW. en NO. van 4?- 698; 2e Den R. vleugel van III-l R. I., die uit PASlRAWI in de richting van 698 oprukt. Bat. C., Schriftelijk aan C. Verk. patr. No. 1 1 ex. (rijw. ord.) Afschrift aan Commando 2 I—3 ex. Toelichting. In O. richting is reeds een verkenning gelast (Verk. patr. No. 2 naar PASIRPANDJANG). Zoolang Majoor B. nog geen nader bevel heeft voor de beweging van het Bataljon voorbij SALAMOENG, behoeft in die richting niet verder verkend te worden, en kan hij rustig de berichten van die patr. (welke hij omstreeks 11 v.m. verwacht) afwachten. Van meer urgentie acht hij het bij den huidigen toestand, om ingelicht te worden over den toestand in de andere waarschijnlijke opmarsch- (aanvals-) richting van zijn bataljon. Hij zou daarvoor wel een officierspatr. willen uitzenden; hij overweegt evenwel, dat de snelheid, waarmede deze verkenning wordt verricht, hier den doorslag moet geyen, en gebruikt daarvoor de afdeeling zonder oogenblik- kelijke taak, die niet alleen gemakkelijk van bevelen kan worden voorzien, doch die zich eveneens reeds een eind in de gewenschte richting bevindt. Aan de 3e en 4e cie (die ook al een afdeeling hebben moeten bestemmen resp. voor het onderhouden van het verband met 111-1 R. I, en voor de Bat. R. gevechtsbeveiliging) wil hij geen nieuwe eenheden onttrekken. Verk. patr. No. 1 is weliswaar zeer zwak en onder een tactisch weinig geschoolden C., maar deze bezwaren worden omzeild door niet alleen zooals steedsde opdracht scherp te omschrijven, doch ook door deze zeer te beperken bovendien zijn door den Bat. C. gevraagd „afdeelingen voor verk. patr.", 3) zoodat met de eischen te stellen aan de Cn daarvan is rekening gehouden. Overigens is ook voor een inf. patr. die sterker is een werkelijk krachtig doorgezette verkenning tegenover den vijand onuitvoerbaar. In afwachting van het bevel voor den verderen marsch bedwingt Majoor B. zijn neiging om naar voren te gaan om van een geschikt waarnemings- punt iets van het gevecht van de andere bataljons en van het vermoedelijke opmarschterrein van zijn eigen bataljon te zien. Zie I. M.T. No. 1 blz. 65 en 67 Bataljonsbevel No. 9 en in 1931 No. 12 blz. 1117; Detachementsbevel No. 12. 2) Zie I.M.T. 1931 No. 12 blz. 1114 en 1932 No. 1 blz. 69. 3) Zie I.M.T. 1931 No. 11 blz. 1020.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 62