Om het specifieke karakter van rivier-patrouilles goed te doen uitkomen geven wij hieronder een beschrijving van groote rivieren in het algemeen, terwijl tevens de wijze van varen wordt behan deld. Zij, die nog nooit met groote rivieren en prauwenpatrouillles te maken hebben gehad, kunnen zich daar anders moeilijk een voorstelling van maken. Rivierbeschrijving. Bij deze beschrijving is een zeer dankbaar gebruik gemaakt van den inhoud der artikelen van den gep. Onderluitenant Versluys in I. M. T. 1926 No. 2, 1925 No. 8 en 1927 No. 3, en de reisbe schrijvingen van den toenmaligen Controleur B.B. W. M. Palm. De benedenloop van groote, Indische rivieren is eenige honderde KM's lang met lage, eentonige en aanvankelijk dicht beboschte oevers, welke nog modderig zijn bovendien. Bij de monding in zee treft men de strandbosschen aan, welke bij hoog water vaak meer dan 1 M. in het water staan. Daarna voert meer stoomopwaarts de nipah 2 den hoofdtoon, welke bij hoog water ook gedeeltelijk nog onder water komt te staan. In de bochten, aan de binnenbocht tegen den oever aan, ziet men vaak modderbanken, welke bij hoog water niet te zien zijn, (zoo zij bij laag water te zien zijn, vormen zij daar toch een ondiep gedeelte). Ter plaatse waar de stroomdraad loopt heeft deze een geul in de modder gemaakt, welke door den stroom open wordt gehouden. Deze geulen verplaatsen zich vaak in den loop der tijden, als gevolg van oeververvorming enz. Na de nipah2 krijgt men gelaga en alang2, afgewisseld door strandbosschen daarna kreupelhout. De rivieren zijn in den benedenloop zeer breed met vele, groote bochten, terwijl men er vele breede kreken en doorsteken aantreft bovendien kenmerken zij zich dikwijls nog door een groote delta vorming. Als gevolg van deze factoren moet men in het bezit zijn van goede kaarten, dan wel ter plaatse bekend zijn om niet te verdwalen. Hoe verder men komt, hoe sterker de stroom, de oevers worden hooger om langzamerhand uit een vastere sub stantie te gaan bestaan, terwijl de modderbanken geleidelijk over gaan in zand,- grind- en daarna rolsteenbanken. De hoogere oevers verkrijgen een meer normale bosch-begroeiing. Ter plaatse van de grind- en rolsteen banken is de stroom sterker als gevolg van de vernauwing van de rivierbedding. Het verval wordt steeds grooter, waardoor de plaatsen met rolsteenbanken gelijdelijk overgaan in stroomversnellingen. Men belandt langzaam in den middenloop. De overgang van middenloop naar bovenloop gaat nog meer ongemerkt. Zij worden feitelijk alleen van elkaar gescheiden door den naam. Doordat er in den middenloop veel meer water door het rivier- 168

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 10