en eventueel aan menschenlevens. Ervaren roeiers maken deze fout echter zeer zelden. Bij de stroomopvaart maakt men gebruik van den tegenstroom, die zoo sterk is, dat men de prauw zelfs moet tegen houden, daar zij anders te snel vooruit zou schieten en men de kans loopt, dat op het punt gekomen waarde hoofdstroom dicht langs de rolsteenbank gaat, de kop der prauw door dien hoofdstroom wordt gepakt, met de gevolgen als hierboven beschreven. De vorm van den tegenstroom is die van een cirkel of liever een langwerpige ellips meteen kleine bocht boven en een breede zak beneden, welke den hoofdstroom raakt. Onregelmatigheden in versnellingen van deze soort vinden haar oorzaak in de terreinvariatie's, hierboven beschreven. Voor leeken wordt hieronder nog een enkel voorbeeld gegeven. Soms treft men n 1. in den stroom rotsblokken aan, zooals de teekening aangeeft. Deze veroorzaken een onregelmatige stroom- golf met grootere moeilijkheden zoowel voor op- als afvaart. Men ziet op de teekening (fig. 5) duidelijk, dat hier voor op-en afvaart (binnenbocht) veel minder plaats is tusschen den dichtst- bijliggenden steenklomp en den binnenbocht en dat men daar door door veel ruwer water heen moet. Ook de waterwerking beneden in den tegenstroom, is veel grooter. Over de zgn. waterwerking werd nog niet gesproken. Deze bestaat uit een op- en neergaan van het water zooals men dat op zee ziet, zonder dat er eigenlijk van golfvorming gesproken kan worden, en zonder dat er van een voorwaaitsche beweging sprake is. Deze waterwerking is het gevolg van de werking der stroom- golven, welke veel water verplaatsen, waardoor het water op en neer gaat. Vanzelfsprekend is de waterwerking grooter, naarmate de stroomgolf onregelmatiger is. De groote steenklompen (stuw) veroorzaken een hoogteverschil van het water, dat bij het pas- seeren zeer hinderlijk kan zijn. Groote moeilijkheden worden ook veroorzaakt door de aanwe zigheid van een of meer groote steenen of steenklompen aan den buitenrand van rolsteenbanken, zooals in fig. 6 is aangegeven. Men kan op de teekening zelf wel uitmaken, dat zoowel op- als afvaart groote moeilijkheden met zich meebrengen. Opvarend gaat men met den tegenstroom mee tot den grooten steen. Is het hoogteverschil van het water boven- en benedenstrooms van den steen zoodanig, dat men er een prauw door en overheen kan trekken, dan gebeurt dit ook vaak zal het noodig zijn om de prauw hierbij tevoren geheel of gedeeltelijk uit te laden. Is het hoogte verschil zoodanig, dat ook dit niet kan, dan wordt de prauw uit geladen en over de rolsteenbank heengetrokken. Hiertoe worden boomstammen tusschen en over de rolsteenen gelegd en kunnen zoodoende de prauwen daarna vlot over de van boomschors ont dane stammen worden voortgetrokken om bovenstrooms van het 172

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 14