Waar de rivier zich een weg door het gebergte gebroken heeft
treft men de stroomversnellingenreeksen aan, die meestal van de
2de soort (die ad B.) zijn.
De rivier wordt daar ter plaatse nauwer, en de stroomversnel-
heid dus grooter. Van de in deze riviergedeelten voorkomende
stroomversnellingen worden hieronder nog eenige voorbeelden
gegeven.
1. Stroomversnellingen ontstaan door de aanwezigheid van
Vooruitspringende steenformatie's.
De teekening (fig. 7) spreekt voor zich zelf.
De stroom stuit tegen den vooruitspringenden neus op en veran
dert van richting en er ontstaat een stroomgolf en waterwerking.
Wanneer de ontstane golven niet te groot zijn, kan men bij de op
vaart ongeveer ter hoogte van de prauw (zie teekening) oversteken
om langs den anderen oever stroomop door te varen. Is dit niet mo
gelijk van wege de hooge golven, dan moet men den rechterkant
houden en den neus zien te passeeren, zooals te voren reeds
behandeld werd. Ook hier treedt er een tegenstroom op, die bij
den neus weer op den hoofdstroom uitkomtdoor het uitspringende
deel ontstaat ook hier een verhoogd waterniveau.
2. Aard en Steenstortingen (fig. 8). Klein gesteente of
aarde wordt door den stroom wel medegenomen, zeer zeker op
den langen duur, doch groote klompen blijven liggen, terwijl
gedurende de bandjirs er andere bij komen, welke er tegen aan
geduwd worden door den stroom. Een voorbeeld hiervan wordt
gegeven in combinatie met het vorige.
De moeilijkheden zijn voor op- en afvaart zeer groot. De wijze
van af-en opvaart hangt van vele omstandigheden af, voornamelijk
van de hoogte en aard der stroomgolven.
Is deze van dien aard dat er niet door heen gevaren kan woiden
om over te steken, dan moet men langs een kant van de rivier stroom
op varen en te voren goed uitkijken om te bepalen, welke van de
twee kwaden de minste is. Is het hoogteverschil van het wateraniveu
zoodanig, dat men de geladen prauw niet voorbij het obstakel kan
krijgen, dan moet uitgeladen worden (óf bij de steenstorting öf bij den
neus); kan men door de stroomgolf heen, dan steekt men twee maal
over zooals de stippellijn aangeeft. De afvaart hangt ook van vele
factoren afmen kan öf de rechter oever houden, zooals de
streeplijn aangeeft, öf men kan twee maal door de stroomgolf
heen varen (zie streep-stippellijn). Het boven beschreven geval
wordt meer gecompliceerd wanneer steenstorting en vooruitste
kende neus zich juist tegenover elkaar bevinden (fig. 9). Men krijgt
aldus een belangrijkere opstuwing van het water hetwelk een
hoog niveauverschil, hoogopgaande stroomgolven, sterken tegen
stroom en groote waterwerking aan de oevers veroorzaakt.
Deze combinatie levert groote moeilijkheden op. Als regel zal
men moeten uitladen aan welke zijde men ook stroom opvaart.
174