Wanneer men de hoeken, waaromheen de prauwen getrokken moeten worden en tegelijk de stuwende werking, welke de zoo hinderlijke en gevaarlijke stroomgolven veroorzaken, opheft, is het een kleine kunst, om een eertijds moeilijke en gevaarlijke stroom versnelling, zonder gevaar te passeeren, ook al staat er een zeer sterken stroom. Wijze van Varen. Nu wij eenig idee hebben van den aard en de bevaarbaarheid van groote rivieren in het algemeen kunnen wij overgaan tot de wijze van varen. In den benedenloop moet men stroomop zoowel als stroomaf bijna steeds roeien stroomop varend zoekt men steeds de plaatsen waar weinig of geen stroom staat, dus vaart men dicht langs den oever, waarvan de hoofdstroom het verst verwijderd is. Dicht bij de monding in zee treft men nog geen tegenstroomingen (nerenj aan. Komt men wat hooger op, dan wordt de stroom sterker en ziet men op de plaatsen aan de oevers, waar benedenstrooms weinig of geen stroom te bekennen was, nu een tegenstroom optreden, waarvan bij de opvaart een dankbaar gebruik wordt gemaakt. Deze tegenströomen hebben haar ontstaan te danken aan dezelfde factoren als die welke optreden in de stroomversnel lingen. Bij luchtstroomingen treden tegenstroomen van denzelfden aard op. Daar de benedenloop groote, wijde bochten vertoont steekt men steeds over naar die zijde waar de binnenbocht is, aangezien in den binnenbocht geen sterke stroom staat (vergelijk beeld stroomversnellingen, waar men beneden de binnenbocht hetzelfde heeft in den vorm van een tegenstroom). Doordat de bochten zeer lang zijn lijkt het alsof men niet vooruit komtbovendien brandt de zon op die breede rivieren, waar aanvankelijk zelfs nabij de oevers ook niet veel schaduw is, ge weldig, terwijl het zonder afwisseling door pagaaien (dajong) de slaap opwekt. Stroomopgaande moet men zich nog onophoudelijk bewegen om de prauw stroomop te krijgen, hoofdzakelijk met roeien, boomen of trekken, doch stroomaf gaande vaart men midden op de rivier, althans daar waar de stroom het sterkst is, zoodat men dus den geheelen dag in de zon zit, hetgeen zeer vermoeiend is, en de roeiers als gevolg van de hitte en het lustelooze gedoe vaak „de lijn trekken" en zelfs wel indutten. Men moet ze dan meerdere malen opschrikken door hen hard toe te roepen of een slag met een dajong tegen een der boorden van de prauw te geven om eenige vaart in de boot te houden. Eb en vloed zijn tot ver in het binnenland (benedenloop) te constateeren het verdient dan ook aanbeveling hiervan te profi- teeren door stroomopvarend lange rusten te geven gedurende eb om bij vloed zoolang mogelijk door te varen en zelfs om bij heldere maan ook des nachts door te gaan en te rusten wanneer 176

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 18