•de eb merkbaar wordt. Des nachts mag men in den benedenloop wel varen mits men het daar doet waar geen grindbanken meer zijn en men het verband onderling bewaart. Men bevestigt de prauwen stroomafgaand steeds twee aan twee aan elkaar zoodat zij niet kunnen omslaan men maakt er dan min of meer vlotten van. Het bevaren van midden- en bovenloop is geheel anders, door dat de rivier en de oevers geheel verschillende en afwisselende aspecten bieden. Steile oevers wisselen af met die bestaande uit rolsteenbanken, en die gevormd door hoog opgestapelde rotsblokken met soms fascineerende vormenzij worden onder broken door zijriviertjes, die zich dikwijls met watervallen in de hoofdrivier storten. De snelheid der stroom en het inspannende, doch afwisselende werk belet het suffen der roeiers, terwijl ook meer in de schaduw gewerkt kan worden, als gevolg van de normale oever-begroeiïng met hare overhangende boomenen tak ken, hooge, vaak steile oevers en geringere breedte der rivier enz. De afvaart gaat in midden- en bovenloop vooral in het gebied der stroomversnellingen zeer snelin zeer korten tijd legt men groote afstanden af, terwijl bovendien de sterke afwisseling aan riviergezichten, oevervorming en stroomversnellingen er voor zorgt, dat men zich niet spoedig verveelt. Men moet steeds oplettend zijn, daar onoplettendheid zichzelf straft in den vorm van het krijgen van kleine of groote ongelukken, welke verlies aan goederen en menschenlevens met zich mee kunnen brengen. Behalve van de dajongs, welke veel gebruikt worden, bij de afvaart bijna uitsluitend, wordt ook gebruik gemaakt van vaar- boomen al dan niet voorzien van haken, waarmee de prauw voortgeduwd of getrokken wordt aan overhangende boomen, wortels, takken of oeversteenen enz., kortom aan alles wat zich maar eenigszins laat aangrijpen door de haken. Tenslotte kan men nog gebruik maken van rottantouwen, waaraan een gedeelte der bemanning langs den oever staand of loopend, de prauw kan voorttrekken. De vaarboomen bestaan uit 3 M. lange boomstammetjes van 4 cM. middellijn, terwijl het hout hard en tevens buig zaam moet zijnals regel hebben de daarvoor gezochte en gebruikte houtsoorten een grooter S. G. dan water. Aan de onderzijde zijn deze vaarboomen aangepunt, dan wel voorzien van een ijzeren punt, zoodat het einde niet zoo spoedig afslijt met het boomen of afduwen op rolsteenbanken, op steenen in de rivier of steenformatie's op den oever. De haken zijn van ijzer en 2 a 2'/2 dM lang zij worden aan het einde van een 2'/2 M. lang boomstammetje van 3 cM. dikte gebonden hiermede wordt, zooals reeds werd aangegeven, getrokken terwijl men in de prauw staat. Voor de benoodigde haak-stokken kiest men een lichte, doch taaie houtsoort uit, daar het langdurige hanteeren ervan anders te vermoeiend zou worden. 177

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 19