Een volgende opmerking betreft 40 (5). Daar vindt men ver meld, dat opstellingen in of dicht vóór of achter kampongranden of nabij andere duidelijk zichtbare en gemakkelijk door lucht- waarnemers op de kaart vast te stellen plaatsen vermeden dienen te worden. Bedoelde plaatsen zijn, indien- zij worden onderkend, inderdaad gemakkelijk op de kaart vast te stellen Echter is het onderkennen van dergelijke opstellingen door de natuurlijke dekking, welke begroeide kampongs als regel verlee- nen, vrijwel uitgesloten. M. i. moeten opstellingen in of dicht achter kampongranden in het algemeen gunstig worden geacht. Men ziet bij oefeningen en manoeuvre, dat de aantrekkingskracht van kampongranden immer zeer groot is. Ook 40 (6) is voor critiek vatbaar. Het is juist, dat men dikwijls tegen artillerie en mitrailleurvuur op groote afstanden het best beschermd is op geheel open terrein, zonder eenig oriënteerings- punt in de nabijheid, omdat het dan voor den vijand zeer moeilijk is zijn vuur te regelen. Maar vergeten is, hier te wijzen op de vliegerwaarneming. Het vaststellen van de opstellingen van artillerie en mitrailleurs zal ontegenzeggelijk den vijandelijken waarnemer makkelijker val len in geheel open terrein dan in kampongranden. Hoofdstuk 111. De aanval. In 52 wordt ons medegedeeld, dat de commandant eener reserve- afdeeling zal zorgen steeds in verbinding te blijven met den com mandant ter wiens beschikking hij is en met de commandanten van nevenafdeelingen. Wanneer door de bevelvoering bovendien het beginsel van het A. V. D. wordt doorgevoerd n. 1. dat de verbinding als regel van hoog naar laag wordt aangelegd, dan zou men zoo zeggen, dat er aan die dubbele verbinding tusschen b. v. een regiments commandant en den commandant van een reservebataljon wel niets zal mankeeren. Bovendien blijkt uit 52 nogmaals, dat verbinding en verband synoniem zijn in het A. T. V. en G. V. I. A. T. V. 160 (2) zegt toch, dat in gevecht zijnde afdeelingen (dus ook reserveafdeelingen) steeds in verband moeten blijven met de naastbijzijnde troepen, zoowel voor- als zijwaarts. Ten aanzien van 54 (1) het volgende. Hierin wordt ons be kend gesteld, dat de voertuigen van den gevechtstrein de troepen als regel niet in het terrein kunnen volgen, en daarom bij het verlaten van den marschweg een deel der gevechtstreinmunitie moet worden uitgereikt. Hoewel dit in het G. V. 1. nergens duidelijk tot uiting komt, zal men goed doen om overal waar men het woord munitie leest er bij te denken „en handgranaten" (zie punten 53,80,81,107(3), 204

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 46