110(4), 131, 166 en 167(1) (2)). Duidelijk volgt dit uit V. H. I. 43 (1): „bij het uitgeven der munitie uit den gevechtstrein worden te vens de handgranaten met geplaatste detonatoren aan den troep ver strekt. Zooals bekend, zijn voor het vervoer der hand-en geweer granaten bij het bataljon 2 treinkarren uitgetrokken. Aangenomen dat ter bevordering van een snel overgaan van de marsch- tot de gevechtsuitrusting de handgranatenuitrusting van de k. m. (als regel 2 granaten per karabijndragende, aan schutters en helpers der karabijnmitrailleurgroepen 1 granaat) op de k. m. kar wordt medegevoerd, zouden voor een compagnie m. u. v. de handgranaten op de k. m. kar, nog noodig zijn 3 X 30 X 2 180 handgranaten. Per bataljon (a 4 compagnieën) 720 handgranaten te vervoeren bij den G. T. van het bataljon in 20 kisten wegende rond 550 Kg. Voor de geweergranaten (nog in studie) zou dus 50 Kg. overblijven hetgeen niet te veel is. Gezien het ruime gebruik (G. V. I. 76 (4), 175, 208 (2), 212), dat wij van handgranaten denken te maken, kan zeker nu al wel gezegd worden, dat de uitrusting aan handgranaten bij den G. T. van het bataljon zeer onvoldoende is. Wil men het bepaalde in V.H. 1.43(4) „indien zulks in verband met de verstrekte opdracht wenschelijk of noodig wordt geoordeeld kan een grooter aantal handgranaten worden medegevoerd", opvolgen en tevens den m.i. gerechtvaardigden eisch stellen, dat iedere compagnie die ten aanval gaat van handgranaten moet zijn voorzien, dan dient er van den aanvang af voor te worden gezorgd, dat de noodige reserve aan handgranaten aanwezig is; bij den G. T. van het bataljon is geen reserve. Wanneer dus de hangranaten der beide treinkarren per bataljon zijn uitgereikt, dienen de ledige karren gelijk met de ledige mu nitiekarren nieuwen voorraad op te doen. Zooals bekend zal één der sectiën der divisie-autocolonne reserve-artilleriemunitie ver voeren. Indien nu ook gezorgd wordt voor een sectie infanterie- i.iunitie en handgranaten, dan zijn we, wat deze voorziening betreft, ook gerustgesteld. Waarom 57 bepaalt, dat zoodra de compagnie in sectiën wordt opgelost de s. ct. zich doet vergezellen door één man van elke brigade is niet duidelijk. Wij zouden hiermede nog wat willen wachten, omdat de s. ct. zijn sectie zoo lang mogelijk gesloten dient te houden 59 (1). Moet de s. ct. ook een man van de k.m. brigade bij zich nemen? Aangezien zoowel bij den aanval als bij de verdediging onder bijzondere omstandigheden gevechtsgroepen ontstaan, lijkt het juister, dat de sectiecommandant ordonnansen van die groepen bij zich krijgt. Aan de beurt komt nu 61 (2). Daarin vindt de lezer vermeld dat, indien de (opgeloste 61 (1)) sectie zich nog op grooten af- 205

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 47