stand van den vijand bevindt aan de onder 61 (1) opgenoemde punten nog wordt toegevoegd c): de plaats van den s. ct. In 56 (2) echter is reeds bepaald, dat in de opgeloste sectie, de s. ct. zich vóór de richtingsafdeeling bevindt. Het toevoegen van c): plaats van den s. ct. is dus overbodig. Een volgende kwestie, in 66 voorkomende, is, dat de sectie commandant o m. zijn c. ct. op de hoogte dient te houden van de ligging van het eigen artillerievuur, doch dat van mitrailleur- vuur niet wordt gesproken. Ook in 103(2) komt dit zelfde voor ten opzichte vandenc.ct. die, nopens de ligging van het vuur der eigen artillerie den b. ct. inlicht en hem zijn wenschen ten aanzien van verlegging en versterking van dat vuur, kenbaar maakt. Waarom niet van het mitrailleurvuur? Dat dit de bedoeling is volgt uit 126 (2), waar op wordt gewezen, dat de b. ct. zoonoodig maatregelen neemt voor de verlegging van het vuur der mitrailleurs. Dit zal echter dikwijls geschieden, nadat hem de wenschelijkheid daartoe door den compagnie's commandant is kenbaar gemaakt. Indien aan het slot van 103 (2) de toevoeging „en van dat van de mitrailleurs" geschiedt, dan wint 126 (2) aan duidelijkheid. Het spreekt van zelf, dat in 126 (2) sprake is van de mitrailleurs, welke de b. ct. onder zijn onmiddellijke bevelen houdt. Voor het verleggen van het vuur der mitrailleurs eventueel onder bevel van den c. ct. gesteld, neemt die commandant zelf de noodige maatre gelen. Ten aanzien van 96(3) is de vraag gewettigd of alleen bij kans op artillerievuur een compagnies-commandant zijn compagnie een meer geopende formatie moet doen aannemen. Ook vuur en (of) bommen uit vijandelijke vliegmachines, en vuur van vooruitge schoven automatische wapens kunnen hiertoe noodzaken. In 98 (2) wordt bepaald, dat de c. ct., na ontwikkeling zijner compagnie wordt vergezeld door de commando-groep, bestaande uit 3 ordonnansen, bij voorkeur tamboers en hoornblazers, de wielrijders en verder toegevoegd verbindingspersoneel. In verband met de tegenwoordige organisatie van de comman dogroep ware dit punt te wijzigen in: „Hij wordt vergezeld door de commandogroep bestaande uit: 1 sergeant, 2 seiners-telefonis ten, 2 wielrijders en 3 ordonnansen (bij voorkeur tamboers en hoornblazers). Wanneer men bedenkt, dat met dit personeel verbinding moet worden onderhouden met de sectie-commandanten, met den b. ct. en nevenafdeelingen 99 (3) en met de mitrailleursectiën welke, hoewel niet onder zijn bevelen staande, den aanval zijner com- 206

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 48