het detachement verder uitsluitend met burgerpersoneel werkte. Jan toonde voor dezen tak van dienst niet den minsten aanleg, onbekendheid met land en taal, de totale afwezigheid van speurzin, vormden hiervan de hoofdoorzaken; bovendien scheen hij een aangeboren weerzin tegen dit vak te hebben, dat hij als een soort geniepigheid beschouwde. Van de veertig militairen was er één, die voor de recherche eenigen aanleg toonde en ook deze persoon, die gelukkig vijfjarige H.B.S. en drie jaren handelsschool had, moest eerst terdege in de wettenkennis ingewerkt worden, alvorens hij terzake iets kon presteeren. 4. Politieke recherche. Geen der militairen toonde hiervoor ook maar den minsten aanleg, alle gegevens op dit gebied moesten door middel van „listige kunstgrepen" uit de burgerbevolking worden verkregen met me dewerking van telkens wisselende, elkaar onbekende en van eikaars werkzaamheden niet op de hoogte zijnde civiele spionnen. Zooals reeds vermeld, werd later nog een vijfde tak van dienst ingesteld: de vreemdelingendienst. De administratie van dezen dienst geschiedde door eenigszins administratief onder legde personen en leverde geen moeilijkheden op. Kennis van dactyloscopie moest door eigen studie worden verkregen, terwijl later dankbaar gebruik werd gemaakt van de diensten van een sergeant der militaire politie, die een cursus op dit gebied ge volgd had. Scheikundige onderzoekingen vonden plaats in het laboratorium der petroleummaatschappijvoor enkele zeer eenvoudige proef nemingen (het onderzoeken van door spionnen aangebrachte monsters van cocaïne- en morphinehoudende producten) werd over eenige chemicaliën en scheikundige instrumenten beschikt. Gaat men het bovenstaande na, dan was de militair, die geen politieopleiding had gehad (dus niet afkomstig was van militaire politie of maréchaussée in Nederland) zeer spoedig goed bruik baar voor diensten, waarbij het aankwam op practisch handelen en nagenoeg niets van het verstand werd gevergd. Jan toonde zich in deze zaken dikwijls zelfs beter dan de militaire politie, men kon er bij hem op aan, dat hij een gegeven order strikt zou doen opvolgen, waartoe ongetwijfeld zijn militaire opvoeding wel zal bijgedragen hebben. Trouwens in het algemeen kon men zeggen dat het militaire gevoel bij hem dieper zat dan bij de militaire politie, bij wie dit gevoel meer oppervlakkig was en zich meer uitte in het mooi groeten en rechts omkeert maken. Verschillende voorvallen, waarvan de opsomming te ver zou voe ren, hebben ons tot deze overtuiging doen komen. Hier tegen over stond, dat de militaire politie weer beter te gebruiken was in gevallen, waarbij het op wettenkennis en een weinig speurzin aankwam. Met een gerust geweten kon men deze menschen 162

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 4