tot uiting, dat het vuren en de beweging uitsluitend rechtuit
geschieden. Punt 242 (3) van het G. V. 1. ademt de Fr. geest „de
reserves welke de voorste linie op korten afstand volgen, dienen
om mogelijk terug geslagen afdeelingen op te nemen".
Führing und Gefecht denkt er anders over. Dit voorschrift
schrijft als aanvalsvorm bij nacht voortirailleurlinies of groepen-
colonnes met dicht daar achter volgende ondersteuningstroepen
en reserves. Deze dienen dus niet voor opname maar voor de
manoeuvre op beperkte schaal. Voor deze opvatting voelen wij
het meest.
Indien een vijand tijdens de verdediging handelt als wij, n. 1.
bij daglicht het nachtelijk vuur zijner automatische wapens op
bepaalde afstanden en doelen voorbereidt (G. V. 1. 249, 187) dan
zal onze nachtelijke aanval zeer zeker op weerstandskernen stui
ten, wier vuur een frontaal doorstooten onmogelijk zal maken.
Hier tegen doet ons vuur niet veel. Aangezien het vuur van den
verdediger zal zijn een op bepaalde doelen (wegen enz.) vastgelegd
vuur zullen wij wel gedrongen worden kleine omvattingen (om
de gedachte te bepalen tot een 50 m. zijwaarts) moeten uitvoeren.
Indien wij de zaak aldus inzien, dan wordt de mogelijkheid
van optreden volgens 242 (2) n. 1. het vuur van den vijand in geen
geval beantwoorden, doch voorwaarts blijven gaan, vastbesloten
den vijand met het blanke wapen te lijf te gaan, ook grooter.
Intusschen moet niet worden vergeten, dat, hoewel een zonder
vuur naderende troep gewis een grooten moreelen indruk op den
verdediger zal maken en zijn nadering niet zal verraden, aan
den anderen kant het vuren een werkzaam en dikwijls machtig
middel zal zijn om een troep over eigen moreele inzinkingen
heen te helpen.
Ten aanzien van 238(1) het volgende. Daarin wordt vermeld,
dat bij alle bewegingen in de duistermis en in de nabijheid des
vijands, alsook in geval luchtverkenning mogelijk is, de grootste
stilte in acht moet worden genomen.
Vooropgesteld, dat stilte voor alles goed is, (zie ook A. T. V.
114(1) en 115(2) wordt niet goed begrepen waarom de. grootste
stilte moet worden in acht genomen tegenover vliegtuigen welke
luchtverkenningen uitvoeren. Wij vermoeden, dat het geraas van
den motor ieder geluid zal overstemmen, vooral indien het be
paalde in A. T. V. 115 (3) omtrent de voorzorgen om het geraas
van uitrustingstukken of het geratel van raderen te voorkomen,
wordt opgevolgd. Vermoedelijk is slechts bij uitgeschakelden
motor iets van het lawaai, dat marcheerende troepen maken te
hooren.
Zeer juist merkt 240(1) op dat, voorzoover niet langs de groote
verharde wegen wordt gemarcheerd, verkenning van den marschweg
moet plaats hebben en deze en de daarin voorkomende bruggen
215