225
Wil men bepaalde bij duisternis optredende moeilijkheden ontgaan, dan
moet, door een logische tactische aanname in de onderstelling voor de
oefening, het late inzetten van de actie aannemelijk worden gemaakt.
4. De onderstelling voor een oefening dient vooral wat de daarin ver
vatte opdracht betreft, volledig te zijn ondubbelzinnig moet daaruit blijken,
wat van den commandant der te oefenen afdeeling wordt verwacht (zie
A. V. O. punt 20 (2) sub d).
Als voorbeeld diene het volgende.
Wanneer de commandant van een troepenmacht een afdeeling vooruit
zendt met de opdrachtonder meer om zich te verzekeren van het
bezit van een plaats, gelegen aan den opmarschweg van die troepenmacht,
dan is zoodanige opdracht als regel onvolledig, omdat de commandant
der vooruitgezonden afdeeling dan veelal niet zal weten of kunnen afleiden,
wat de commandant der troepenmacht met de bezetting van die plaats
beoogt.
Het bezit van de plaats zal uiteraard verband moeten houden met de
actie van de geheele troepenmacht. De commandant van de vooruitgezonden
afdeeling moet derhalve de waarde van het bezit van de genoemde plaats
voor die actie kunnen waardeeren om in verband daarmede de geëigende
maatregelen te nemen de bedoeling van den commandant van het ge
heel mag hem dus niet verborgen blijven en moet daarom in de opdracht
(het bevel) worden opgenomen. Alsdan zal de commandant van de voor
uitgeschoven afdeeling zich het bezit van de plaats kunnen verzekeren
op die wijze en in dat terrein, als het beste strookt met de bedoelingen
van den commandant van het geheel. Hieraan zij nog toegevoegd, dat het
in vele gevallen zelfs aangewezen zal zijn om in de opdracht (ongeveer)
de terreinstrook aan te geven, waar ten slotte opstelling moet worden
genomen, dan wel een lijn, welke den tegenstander moet worden belet
te overschrijden.
Hetzelfde geldt m.m. voor een afdeeling, welke wordt uitgezonden met
een opdracht tot het voeren van een vertragende actie. Deze actie staat
niet op zichzelf zij is van invloed op het optreden van de hoofdstrijd
krachten. Hieruit volgt de wenschelijkheid van het aangeven van de plaats
waar (ongeveer) de vertragende actie een aanvang zal nemen dan wel
van den tijd, welke met de vertragende actie gewonnen moet worden,
of al dan niet op steun van geleidelijk oprukkende afdeelingen mag worden
gerekend en of in een bepaalde lijn de vertragende actie moet overgaan
in een hardnekkige verdediging. Zulks dient dan ook uit de opdracht (het
bevel) te blijken.
5. Hoewel voor het gebruik van afkortingen geen bepaalde voorschrif
ten mogen worden gegeven (zie ook punt 5 van de „nota 1930") houde
men zich, ter voorkoming van vergissingen, bij het aanduiden van korpsen
aan de gebruikelijke benamingen.
De in het leger alom gebruikelijke benamingen, zooals bv. Inf. IV,
Inf. IX en Inf. XV verandere men in de bevelen voor oefeningen niet in
I, II en III 2 R.I. A II Bg. en A III Bg. noeme men niet I en II 2 R.A.
6. In onderstellingen worden gegevens omtrent den vijand dikwijls uit
sluitend ontleend aan veronderstelde vliegerberichten, b.v. in dien zin, dat
blijkens vliegerwaarneming in den namiddag van den dag, voorafgaande
aan den oefeningsdag, vijandelijke troepen van zekere sterkte een bepaalde
opstelling hadden ingenomen.
Toegegeven kan worden, dat het ook in de werkelijkheid zal kunnen
voorkomen, dat de commandant van een ageerende troepenmacht over niet
meer gegevens omtrent den vijand dan bovenaangegeven zal beschikken,
doch met het oog op oefeningen in vredestijd zal het verstrekken van meer
gegevens dikwijls noodzakelijk zijn om bepaalde bezwaren te ondervangen.