3. ENKELE OPMERKINGEN VAN TACTISCHEN AARD.
226
Gaat het n.l. om oefeningen niet een zoodanig aangenomen tactischen
of strategischen toestand, dat de commandant van de te oefenen afdeeling
geen scherp omlijnd bindend bevel ontvangt, doch een opdracht of bevel
dat hem vrijheid van handelen laat en ruimte biedt voor het nemen van
verschillende besluiten, dan is het geenszins uitgesloten, dat die comman
dant op grond van het feit, dat luchtstrijdkrachten hunne waarnemingen
niet door actie kunnen verifieeren en de opstelling van den vijand gedu
rende den nacht belangrijke wijziging kan ondergaan, een zoodanig besluit
neemt en op grond daarvan zoodanige bevelen geeft, dat de oefening ge
heel anders zal verloopen dan de leider, ook in verband met de opdracht
der ensceneeringstroepen, gewenscht acht.
De leider zal in zoodanig geval dan na ontvangst der uitgevaardigde
bevelen moeten ingrijpen door het verstrekken van nadere gegevens a.a.,
wat dan weer aanleiding zal geven tot nieuwe bevelen van den commandant
der te oefenen afdeeling en dikwijls ook tot wijziging van bevelen van
niet-tactischen aard of van orders, welke verband met de eerder uit
gevaardigde bevelen van tactischen aard werden uitgegeven de nadeelen
van een en ander behoeven uiteraard niet te worden uiteengezet.
Om dergelijke nadeelen te ontgaan verdient het derhalve aanbeveling
om in de onderstelling of in een op een geëigend tijdstip uit te geven
vervolg daarop zoodanige aanvullende gegevens omtrent den vijand te ver
strekken, dat de meerbedoelde commandant in de gezamenlijke gegevens
een logischen grondslag kan vinden voor een besluit, dat de oefening
in voldoende mate in de door den leider gewenschte richting zal doen ver
loopen.
Bij oefeningen met een zoodanig aangenomen tactischen of strategischen
toestand, dat de commandant der te oefenen afdeeling een bindend bevel-
ontvangt, dat hem dwingt te handelen in de door den leider gewenschte
richting, doen vorengeschetste nadeelen zich uiteraard niet voor men be
denke hierbij, dat het bindende bevel in zoodanig geval op logische wijze
steun moet vinden in de geheele onderstelling en de gegevens omtrent den
vijand daarbij dus ook een rol kunnen spelen.
M.m. geldt het vorenstaande ook ten aanzien van gegevens omtrent den
vijand, welke uitsluitend berusten op. een cavalerieverkenning op den dag
vóór de oefening.
7. De neiging bestaat om van een zich in marschcolonne verplaatsend
detachement, bij de eerste melding van vijandelijke infanterie, den marsch-
vorm om te zetten in een groepeering met 2/a deel van de geheele macht
aan infanterie in voorste echelon en i/3 deeL'in reserve.
Het aannemen van den bovenbedoelden gevechtsvorm is een handeling,
waartoe in beginsel eerst reden bestaat, wanneer de waarschijnlijkheid
groot is, dat binnen korten tijd aanraking zal worden verkregen met vij
andelijke afdeelingen van zoodanige sterkte, dat de voorhoede (eerste ge
vechtsechelon) alleen die afdeelingen niet meer zou kunnen terugwerpen,
binden of weerstaan dan met opoffering van hare geheele gevechtskracht!
Deze phase van het gevecht mag niet steeds geacht worden te zijn inge
treden, wanneer de eerste aanraking met vijandelijke infanterie wordt ge
meld, omdat deze infanterie toch kan bestaan uit enkele, mogelijk met
versnelde middelen van vervoer, vooruitgeschoven kleine afdeelingen c q
patrouilles.
Is zulks het geval, dan zal het toegeven aan vorenonischreven neiging
leiden tot een voortijdige soms zelfs geheel onnoodige ontplooiing en
aanname van genoemden gevechtsvorm, met alle daaraan verbonden kwa
lijke gevolgen als tijdverlies, onnoodig verbruik van de kracht der troepen