232 6. GEBRUIK EN OPTREDEN DER VERSCHILLENDE WAPENS. 18. Het gebruik der artillerie dient in overeenstemming te zijn met het beschikbare materieel en de beschikbare hoeveelheid munitie, tegen welk beginsel bij de oefeningen nog wel werd gezondigd. In verband hiermede mag het gewenscht heeten, dat de leider de aan de artillerie gegeven vuuropdrachten in dit opzicht doet controleeren. Hierbij worde dan o.m. aandacht geschonken aan de vraag, of een met een vuur te bereiken doel wel het verbruik van de daartoe benoodigde hoeveelheid munitie rechtvaardigt en of voor de gezamenlijke, tijdens een bepaalde actie gegeven vuuropdrachten, wel een voldoende aantal batterijen en een voldoende hoeveelheid munitie beschikbaar waren en in verband daarmede, of de munitieaanvulling wel goed geregeld was. De beantwoording van dergelijke vragen aan de hand van gehouden oefeningen is van primair belang in verband met de matige artiilerie-dotee- ring van de Nederlandsch-Indische divisie. Op het oefenterrein mag niet geschieden, wat in de werkelijkheid onmogelijk zou blijken. 19. Een punt, dat bij de komende oefeningen mede in het oog ware te vatten, is het gebruik van de beschikbare projectielsoorten. Men heeft bij de batterijen een bepaalde verhouding tusschen de hoeveelheid G. en G. K. Wordt nu bij de af te geven vuren en bij de aanvragen van munitie wel steeds met die verhouding rekening gehouden Ziedaar een vraag, welke met voordeel naar aanleiding van gehouden oefeningen in be schouwing kan worden genomen. 20. Ook al beschikt men voor de artilleriewaarneming over vliegtuigen, zoo mag toch niet worden verzuimd te zoeken naar waarnemingsmogelijk heid op den grond. In onze terreinen treft men veelal de gelegenheid aan tot het inrichten van een verhoogden waarnemingspost (b.v. in een boom), van waaruit het inzicht in het voorterrein zeer wordt vergemakkelijkt en waardoor de steunverleening aan de infanterie, c.q. het vuur op groote afstanden op eenvoudige wijze kan worden geregeld. Is snelheid van handelen bij het verleenen van steun aan de infanterie geboden, dan kan het noodig zijn, dat aanvankelijk wordt gevuurd met waarneming uit de voorste lijn. 21. Voor het front beveiligende cavalerie vertoont dikwijls de neiging om te spoedig naar een der vleugels uit te wijken. Dit behoort eerst te geschieden, wanneer ze daartoe door den vijand wordt gedwongen, tenzij dat uitwijken geschiedt ten behoeve van de actie der eigen troepen. 22. Met de vleugelbeveiliging belaste cavalerie dient gedurende den nacht zoo eenigszins mogelijk niet met die taak belast te blijven. Tegen het invallen van de duisternis, dan wel zoodra het donker is (naar gelang de omstandigheden het mogelijk maken), moet zij door infanterie worden vervangen terwille van de noodige rust en de verpleging van ruiter en paard. Het vorenstaande houdt uiteraard niet in, dat de vervangende infanterie de opstelling inneemt, welke door de cavalerie wordt verlaten. De opstel ling van dergelijke veiligheidsafdeelingen wordt, behalve door den tac- tischen toestand en het terrein, mede sterk beïnvloed door het vermogen van het wapen, dat met zoodanige beveiliging wordt belast (zie in dit verband hoofdstuk 3 van de nota 1929). 7. HET GEBRUIK VAN VLIEGTUIGEN. 23. Bij de oefeningen heeft zich de vraag voorgedaan, of een door een verkenningsvliegtuig, c.q. de grondtroepen, gemeld doel, onmiddellijk met behulp van een (reeds in de lucht zijnd) artillerie-bewakingsvliegtuig be- vuurd kan worden, nadat het aan de artillerie is opgegeven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 74