zeker tijdsverloop het militaire geheel ontwent, er zelfs niet meer in terug zou willen keeren. Een jarenlang bij de Nederlandsche maréchaussée gediend hebbend onderofficier, een uitstekend po litieman, zeide ons eens uit den grond van zijn hart„Wij zijn geen militairen, wij zijn politie en als ik nog eens naar het leger terug moest, stapte ik er dadelijk uit". Een dergelijke geest zal men ongetwijfeld ook bij het grootste gedeelte der hier eventueel met den politiedienst te belasten militairen krijgen, speciaal bij dat deel, dat over kleine detache menten verspreid is geweest. Wijst niet thans reeds het verlangen van zeer vele infanteriemilitairen om terug te keeren naar de buitengewesten, waar zij den dienst zooveel prettiger vonden, in deze richting? Het eenige middel om, althans op Java, zeker te zijn, dat de militaire geest in het leger gehandhaafd zal worden bij een eventueele overname van den politiedienst, lijkt ons de instelling van een korps „militaire politie" of „maréchaussée" in den geest als dit in Nederland het geval is. Bij aanname der laatste bena ming ware een ander onderscheidingsteeken in te voeren dan dat geldend voor het korps maréchaussée in Atjeh. Teneinde de bij de „militaire politie" ingedeelde militairen voor het leger niet verloren te doen gaan, zou men hun bij mobilisatie dezelfde taak kunnen toebedeelen als thans voor dit korps in Nederland bepaald is, nl. het handhaven van orde en rust achter het leger. Men behoeft aan hen dan niet die eischen van strijdbaarheid te stellen als aan dat gedeelte van het leger, dat met de eventueele verdediging tegen vreemd geweld belast zou blijven. Bij de grootere detachementen der militaire politie zouden af en toe V. P. T. L.-oefeningen gehouden kunnen worden teneinde de vaardigheid in het optreden tegen de I. V. niet te verliezen bij kleinere detachementen zal het houden van militaire oefeningen wel onmogelijk blijken in verband met de andere diensten. Op deze wijze zou het op te richten korps militaire politie zich geheel aan zijn politioneele taak kunnen wijden; de erbij ingedeelde leiders zullen zich geen zorgen hoeven te maken, dat men hun met T. T. of onderwijsoefeningen zal achtervolgen en kunnen zich op dit gebied specialiseeren. Aan den anderen kant hoeft het strijdbare gedeelte van het leger er zich niet bezorgd over te maken, dat zijn gelederen telkens weer aangevuld zullen worden met personen, die door den politiedienst geruimen tijd aan het militaire verband ont trokken zijn geweest en die met een zekeren weerzin in die ge lederen zouden terugkeeren, waardoor de algemeene stemming in het bij uitstek „militaire" gedeelte eenigszins bedorven zou kunnen worden. Met uitzondering van de groote plaatsen in de Buitengewesten zou een dergelijke regeling buiten Java niet noodig zijn; de 165

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 7