achteruit kan rijden, hebben zich uit de pantserauto in de richting
van de tank twee typen ontwikkeld, te weten
1. De z. g. t e r r e i n (p a n t s e r) a u t o, wier kenmerken
zijn: Drie- of meer-assig met zes (c q. meer-) wielaandrijving,
terwijl de assen geleed en in alle richtingen draaibaar en
bewegelijk zijn, zoodat de stand van de wielen ten opzichte van
het chassis een oneindig aantal variaties toelaat, waardoor zij
zich volkomen aan de terreinvormen kunnen aanpassen.
2. De halftank of a u t o-c h e n i 11 e, ongeveer als de
terrein-auto gebouwd, doch waarvan de beide achterste wielen
door een rupsband zijn verbonden.
Het type „tank" heeft zich op zijn beurt ontwikkeld in de
richting van den pantserauto, tot twee vormen, die men „super"
of „wegen" tanks zou kunnen noemen nl.
1. De Vickers-(Wolseley), welke zoowel een rupsband als
vóór- en achterwielen heeft. Door een hefboomenstelsel kunnen,
hetzij de rupsband, hetzij de vóór- en achterwielen naar believen
omhoog en omlaag gebracht en tegen den bodem gedrukt worden.
De vechtwagen kan zich dus, zoowel op wielen langs de wegen
met groote snelheid, als in het terrein per rupsband met kleinere
snelheid voortbewegen.
2. De veel-assige of veel-wielige vechtwagen met afneembaren
rupsband; de (Amerikaansche) „Christie-tank"De assen en wielen
zijn ongeveer op de wijze als bij den terrein-auto aan het chassis
bevestigd.
Volgens de berichten, die wellicht met een korreltje zout dienen
te worden genoten, zou deze tank zich door het terrein met een
snelheid van ruim 50 KM per uur en langs de wegen met een
snelheid van omstreeks 100 KM per uur voortbewegen
Het spreekt welhaast vanzelf, dat, naarmate de typen „pantser
auto" en „tank" elkaar naderen, dit ook het geval zal zijn met
de tot dusver uiteenloopende wijze van optreden en m. m.
met de bestrijdings- en afweermaatregelen.
In het Engelsche Leger is men met deze opvatting zoover gegaan,
dat men in het nieuwe Reglement: „Tank and Armoured Car
Training" van 1927 de „Armoured Fighting Vehicles" pantser
auto's en tanks) als een verzamelbegrip behandelt en alleen daar,
waar zulks noodig is, de afwijkende eigenschappen vermeldt.
Ook wijlen Dr. Fritz Heigl, de bekende vechtwagen-specialist,
schrijft in de uitgave 1930 van zijn „Taschenbuch der Tanks"
257