gaba (padi tjereh) 8.7 3.3 70 3.3 0.9 13.6 gerst (Holl.) 10.57 3 59.6 5.02 2.44 16.4 Volgens deze opgave, na daarop de bekende methode ter be paling van het voedingscijfer (x) te hebben toegepast, krijgt haver de le, mais de 2e, gaba de 3e en gerst de 4e plaats. Dr. Cramers geeft in het artikel „Het verbruik van mais" in de Kol. Studiën 1923 aan, het percentage verteerbaar voedsel in ver schillende graansoorten, n.l. eiwit vet koolh. haver 9.2 4.2 47.3 mais 7.9 4.3 66.7 rijst 4.8 0.3 72.2 gerst 8.7 1.6 65.6 terwijl de beide Amerikaansche professors het navolgende staatje geven van het verteerbaar voedsel eiwit vet koolh. haver 9.7 3.8 52.1 mais 7 4.3 63.3 rijst 4.7 1.7 64.6 gerst 9 1.6 66.8 volgens welke opgaven, die, (met uitzondering van het vetgehalte van rijst) in algemeenen zin vrij wel met elkaar in overeenstem ming zijn, mais ook als no. 2 na haver, en rijst als no. 4 na gerst in de rij komt. Mais staat dus volgens al deze opgaven als voedingsmiddel dichter bij de zoo geprezen haver dan onze Indische gaba. Er wordt wel eens beweerd, dat mais de paarden te vet zou maken, doch dan zou dit vermoedelijk niet door het vetgehalte van mais veroorzaakt worden. Immers blijkt uit vorenstaande opgaven, dat mais ongeveer even veel verteerbaar vet bevat als haver en van haver zal niemand zeggen, dat het een minder goed voedsel is, omdat het paard er te vet van zou worden. Indien paarden van mais inderdaad vet zouden worden, zou de oorzaak daarvan vermoedelijk te zoeken zijn in een te groot rantsoen in verband met het werk dat van de paarden wordt geëischt. De dirigeerend paardenarts le klasse van den Burg vindt mais ook een uitstekend voedsel voor paarden. In het I. M. T. 1919 Iaat deze deskundige zich als volgt over mais uit „Mais is een zeer goed voedingsmiddel voor paarden met een hoogere voedings- 307 5.5 X het percentage eiwit 2.3 X vet 1 X koolhydraat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 53