zich te Nijmegen te laten keuren voor een Commissie van twee Officieren van Gezondheid van het Indische Leger. Het physiek onderzoek is één der voornaamste factoren in de selectie, hetgeen al blijkt uit het feit, dat bij deze eerste keuring in 1931 reeds 60°/0 werden afgewezen. Voor de goedgekeurden heeft daarna een onderzoek plaats naar de „papieren" door den Officier belast met de Dienstneming. Veroordeelingen, zware straffen, eventueel vroeger in het Neder- landsche Leger opgeloopen, e. d. doen hier hun invloed gelden, terwijl bovendien nauwkeurig wordt nagegaan of de candidaten behooren tot een politieke richting, die het onmogelijk zou maken hen in dienst te doen treden van het Indische Gouvernement. Tenslotte worden gegadigden nog onderworpen aan een examentje om vast te stellen of zij al dan niet voldoende ontwikkeling hebben opgedaan. Aldus gezeefd worden de geslaagden als proefganger in aan merking gebracht voor een voorloopige verbintenis. Ze worden ingedeeld bij de klassen van de Subsistenten Compagnie worden gekleed en ontvangen het eerste onderricht in de exercitie. Ook moeten zij modelbepakt een aantal marschen tot 25 k.m. maken, om bij de eindkeuring gewoonlijk na twee maanden over meerdere gegevens betreffende de physieke geschiktheid te kunnen beschikken. Tot zoover gaat alles betrekkelijk eenvoudig, althans binnen tevoren vastgestelde normen. In verschillende richtingen is reeds een waarborg verkregen, dat de man aan de gestelde eischen voldoet, doch er blijven nog belangrijke factoren over, waaromtrent niet de minste zekerheid verkregen is. Hoe schikt de man zich bijvoorbeeld naar militaire tucht? Is hij voldoende bevattelijk? (niet te verwarren met het naar den graad van ontwikkeling in gestelde onderzoek). Is hij lui Reageert hij bijzonder langzaam op commando's? Is hij wellicht behept met nog niet te voorschijn gekomen en niet direct te constateeren pathologische afwijkingen Ziedaar een aantal willekeurig gestelde vragen, welker beant woording uiteraard van het grootste belang, doch tevens (in verband met het korte verblijf bij de K. R.) allerminst eenvoudig is. De praktijk bewijst, dat dergelijke vragen dikwijls niet voldoende onderzocht blijken te zijn en dat militairen na een verblijf van luttele jaren in de tropen met rood paspoort den dienst moeten ver laten, hoewel gedurende hun verblijf te Nijmegen geen aanwijzingen voor een dergelijk verloop te voorschijn waren gekomen integen deel de betrokkenen dikwijls zeer goed stonden aangeschreven. Klaarblijkelijk hebben zulke personen zich niet aan de nieuwe omstandigheden kunnen aanpassen en zijn zij er bij de selectie ondanks de genomen voorzorgsmaatregelen doorgeslipt. Men is in Indië licht geneigd in dergelijke gevallen te zeggen „Waarom stuurt de Koloniale Reserve zulke menschen uit! „Doch 313

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 59