aantal punten waarop art. vuur gevraagd wordt, als regel grooter zijn dan het aantal punten, waarop dit kan worden afgegeven We vinden dan een rem in den r. ct. en den art. ct. In onze voorschriften is niet met duidelijke woorden aangege ven, dat de aanvragen tot steun d.t.k. van den r. ct worden ingediend. In de punten 235, 234, 226 en 221 GV.I. is vermeld dat de r. ct. zorg draagt, dat de strijdende troepen, op de plaatsen waar zulks noodig is, steun ontvangen van de art. de r. ct. aangeeft, de regeling van de samenwerking met de art., welke het regiment steunt, de b. ct. aangeeft, de regeling van de samenwerking met de art., de c. ct. den b. ct. waarschuwt, wanneer het vuur der art., op van te voren bepaalde punten moet worden gelegd. Daar volgens pt 235 de r. ct. de verantwoordelijke persoon is, zal het o.i. logisch zijn, dat hij in de in pt. 234 genoemde regeling vastlegt, dat aanvragen tot vuursteun van de art. door zijn tusschenkomst geschieden. Is dit het geval, dan is het ook logisch, dat de r. ct. zijn in vloed doet gelden op het aantal op het vuurplan te vermelden punten, die door de art. „zullen worden bevuurd". Uit de binnen gekomen schetsen der c. cn., zal de b. ct. nagaan, waar voor zijn front punten liggen, die onvoldoende vuur der inf. wapens ontvangen. Deze komen allereerst voor art. vuur in aanmerking. De b. cn. zullen den r. ct. in kennis stellen met hun verlangens, die, na advies te hebben ingewonnen van den art. ct., beslist en' van deze beslissing mededeeling doet aan de b. cn. Al dadelijk kan dan rekening worden gehouden met het bepaalde in pt. 228 G. V. I., zoodat bijv. de vuren 1 t/m 5 op aanvraag van den ct. van het rechter bataljon en de vuren 6 t/m 9 op aanvraag van den ct. van het linker bataljon kunnen worden afgegeven. Nadat de b. cn. dit bericht van den r. ct. hebben ontvangen, schetsen zij de plaatsen in, welke onder art. vuur zullen worden gebracht Wordt deze methode gevolgd, dan is de kans niet zoo groot," dat de vuurschets een te optimistisch beeld zal geven, want èn de r. ct. èn zijn adviseur de art. ct., zullen van te royaal opge zette aanvragen wel het noodige schrappen. Dat wij ons bij het aanvragen om art. steun zoo moeten be perken, vindt zijn oorzaak in de weinige art. die wij hebben, met als gevolg een groot aantal opdrachten voor elke afdeeling en den beperkten munitievoorraad. De sterkte onzer divisie-art. is inderdaad gering. Volgens het W. J. '28 blz. 255 had men vöör 1914 per 1000 geweren, 1 veldvuurmond, doch na den oorlog 13. Dit getal zou zich hebben gehandhaafd in die legers, waar men niet aan beperking is ge bonden. Al mag dit getal 13 nu ook een gevolg zijn van den stellingoorlog, toch blijkt hieruit wel, dat wij niet te royaal met dit wapen mogen omgaan, want ook bij het ontmoetingsgevecht 377

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 31