naarmate het doel belangrijker, de vermoedelijke duur der zicht
baarheid korter en de afstand kleiner is".
Hieruit concludeeren wij, dat het serievuur wordt bepaald door
de tactische waarde van het doel, zoodat dus de eigenschappen
van het geweer ook door den enkeling uitgebuit worden voor
een tactische handeling.
De in het V. S. I. deel IV onder punt 28 vermelde n. 1. „De
leider moet steeds in het oog houden, dat het schieten een
tactische handeling is", is dus consequent doorgevoerd tot voor
den enkelen schutter.
Begrijpelijk is het, dat aan een bepaalde schietmethode passen
bepaalde schietoefeningenen voor deze schietoefeningen zullen
ook bepaalde schijven moeten worden ontworpen.
Ons inziens is het wezen van het schijfschieten drie-ledig
n. 1. de toepassing of controle van het geleerde tijdens de voor
bereidende schietoefeningen, het op verschillende afstanden en
doelen veranderen van het mikpunt, en de waardeering met de
daaraan verbonden belooning van den schutter voor zijn aanleg
en ambitie betoond tijdens de opleiding.
De toepassing van het geleerde tijdens de voorbereidende schiet
oefeningen geldt meer in 't bijzonder voor de recruten en ach
terlijke schutters, terwijl de controle dient om den geoefenden
schutter, en natuurlijk ook zijn Commandanten te overtuigen, dat
zijn schietvaardigheid op peil blijft.
Voor die contröle is het in de eerste plaats noodig, dat de
schutter en zijn Commandanten weten, waar ieder treffer zit. Om
de plaats van ieder treffer te bepalen, moeten wij ons rekenschap
geven van de coördinaten t. o. v. de vertikale en horizontale. In de
praktijk is het echter voldoende, wanneer bij het aanwijzen van den
treffer, men kan zeggen hoog laagrechts of hoog laaglinks.
Naar de plaatsen der treffers zal de schutter dan op verschil
lende afstanden en doelen zijn mikpunt kunnen bepalen.
Voor de waardeering om later e. v. te komen tot een belooning,
wordt de ligging van den treffer bepaald door cijfers.
Nu is het merkwaardig, dat bij onze schijven die cijfers aan
geven elipsen en vierkanten of rechthoeken.
Wanneer we nu de normale spreidingen voor een schutter
nagaan, dan zien wij uit de tabellen, dat voor alle afstanden de
H. S. 50 grooter is dan B. S. 50. Hieruit is dan ook de conclusie
gewettigd, dat de normale hoogtespreiding grooter is, dan de
normale breedtespreiding, waardoor we de normale spreiding
zouden kunnen afbeelden met een elips, waarvan de lange as
vertikaal staat.
Nu doet zich het feit voor, dat elipsen waarmede de schiet-
uitkomsten van den schutter op den ringschijf No. 1 worden
gemeten, met zijn korte as vertikaal staat. Deze elipsen zijn
natuurlijk grooter, dan die van de normale spreiding van den
enkelen man. Maar waarom moeten nu op dezen schijf richt-
383