waarheen tenslotte tóch alle, nu defect zijnde oefen-detonatoren- zullen moeten worden opgezonden ter verwisseling. Het aanbrengen van een steviger nokje, b.v. door de afmetingen er van te vergrooten, brengt bezwaren met zich mee, omdat een dergelijke wijziging óók een verandering van de bajonetring noodzakelijk zou maken en dat wordt te kostbaar. Blijft dus over: het gewicht van de detonator te verminderen, en dat kan op eenvoudige wijze geschieden door dit onderdeel hol te maken, m.a.w.de bestaande detonatoren van boven af uit te boren met overlating van een minimum wanddikte en een bodem. De detonator krijgt dan ongeveer het uiterlijk van een patroon-huls. Dat de bovenzijde daardoor open wordt is geen bezwaar en heeft ook geen invloed op de functies die dit onderdeel verricht, of op de handgrepen, die ermee gedaan moeten worden. Dit lijkt mij de eenvoudigste oplossing van het vraagstuk. Het bezwaar, dat hierdoor ook het totaal-gewicht van de oefen-granaat vermindert, is problematisch; deze gewichtsvermindering is zóó gering ten opzichte van de totale massa der granaat, dat dit nooit van invloed kan zijn bij het werpen ermee. Het werpen en de oefeningen. Hoofdstuk II punt 19 van het V. H. I. laat een tamelijk groote mate van vrijheid toe, wat betreft voorgeschreven wijzen van vasthouden der gra naten, terwijl punt 20 dezelfde liberale opvattingen huldigt be treffende werp-houdingen en bewegingen. Dit is toe te juichen omdat hierdoor „100 °/0" nuttig effect kan worden bereikt voor iederen werper, wat betreft de eischjuist en vèr te werpen. Anderzijds hebben deze oefeningen in de praktijk eenige vraagpunten naar voren gebracht, waarvan de oplossing afhankelijk is van persoonlijke opvattingen der uitvoerders, zoodat het wenschelijk is, daarover van gedachten te wisselen ter verkrijging van éénheid. Al spoedig bleek n. 1. alhier, dat de wijze van vasthouden, gevolgd door de manier van wegwerpen der excercitie-handgranaat, invloed uitoefende op de vlotheid, waarmede de veiligheidsband tijdens de vlucht zich afwikkelde. Bij werpers, die linksch zijn b. v. en de handgranaat „model" vasthouden, (d. i. met de op- sluitplaat naar boven, in de volle hand, overeenkomstig Plaat 2 van het voorschrift), bemerkte ik, dat de band veel meer tijd behoefde om geheel van de granaat los te wikkelen. De verklaring is eenvoudig: bij het verlaten van de linker hand krijgt de granaat een wentelende beweging om haar lengte-as, die nu het afwikkelen van den band tegenwerkt, terwijl een uit de rechter hand geworpen granaat een draairichting krijgt, die a. h. w. „met het afwikkelen van den band mee-loopt", dus het afwikkelen bevordert. Dit nu heeft weliswaar geen invloed op het al of niet springen van de granaat bij een normale worplengte, maar er 40S

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 59