Nietszeggende uitdrukkingen A. T. V. 18(1)] mogen daarin
dan ook niet voorkomen. Evenmin is er plaats voor vermoedens,
verwachtingen e. d.de commandant stelt zich een doel, geeft
zijn onderdeelen een taak en naar de vervulling van die taak
moet met alle krachten worden gestreefd.
Voor wat betreft het al dan niet uitspreken van vermoedens
omtrent den vijand in een bevel, het volgende
Over 't algemeen bevat het punt „Vijand" in de bevelen niet
veel meer dan een soort samenvatting van hetgeen de „Verslagen
van den Inlichtingsdienst" hebben vermeld, en als zoodanig zou
dit punt niet de minste waarde hebben, als daarop niet zou
volgen eene uitlegging van den tactischen toestand zooals de aan
voerder die ziet.
Immers, de troepen ontvangen automatisch de „Verslagen van
den Inlichtingsdienst" en herhaling daarvan in het bevel zou geen
zin hebben, behalve dan waar het inlichtingen betreft, welke nog
niet naar de onderdeelen zijn verzonden.
Maar wat de troep wèl wil weten, is de indruk, welke de aan
voerder uit de verkregen inlichtingen heeft gevormd met het oog
op de uit te voeren eigen operatie.
Nu is het duidelijk, dat de aanvoerder bij het vormen van dien
indruk wel eens zou kunnen misgrijpen, zoodat bij het bekend wor
den van dien verkeerden indruk bij den troep, deze zelfs wel daar
door zijn vertrouwen in dien aanvoerder zou kunnen verliezen. Doch
een aanvoerder, die uit schroom voor mogelijk misgrijpen, verkiest
om zijn troepencommandanten in het onzekere te laten omtrent zijn
indruk van den tactischen toestand, verdient den naam „aanvoer
der" niet.
Wij achten het daarom tot den plicht van den commandant van
een groote eenheid te behooren, dat hij in het punt „Vijand" van
zijn bevel, zijn persoonlijken indruk omtrent den vijand bekend stelt.
Voor de commandanten van kleine onderdeelen, voor welke al
leen het beperkte tegenover gelegen gedeelte van 's vijands troepen
van direct belang is, is het niet noodig, dat zij zelf telkens als com
mandant weder indrukken omtrent den vijand zouden moeten for
muleeren.
In die omstandigheden volsta men met het overnemen van den
algemeenen toestand en den indruk daarover van den algemeenen
commandant, om daarna nog eens in het bijzonder te wijzen op
dat gedeelte van den vijand, waarmede men in aanraking is of zal
komen.
452
Zie Bijlage 1, noot bij de ordre particulier no. 17.
In zijn Ordre général no. 5 welke Oalliéni op 4-9-14te 20 h. 30 aan het
Vie Leger afzond, begon hij zijn Ie punt omtrent den vijand aldus
„Tous les renseignements concordent a démontrer que les gros de Ia
„première armée allemande qui faisaient face jusqu'ici ïlasixième armée
„se sont orientés vers le sud-est.