Uit deze uiteenzetting blijkt wel, dat al hebben we nu bij de
veldbataljons niet ieder jaar een nieuw contingent militie te oefe
nen, we toch nooit opgeleid en uitgeoefend raken.
In den wereldoorlog is wel gebleken, welk een voorname plaats
de enkele man in den strijd inneemt. Verrichtte vroeger de enkele
man al zijn oorlogshandelingen onder direct commando, directe lei
ding, in den regel nog wel van officieren, bij de vechtwijze van
tegenwoordig die al gecompliceerder wordt, wordt veel en veel meer
van den enkelen man geëischt, heeft de gedraging van den enkelen
man veel meer beteekenis gekregen.
Kon hij bij wijze van spreken, vroeger alleen schieten en ge
hoorzamen, thans is elk individu een „iets" dat berekend moet
zijn voor zijn taak.
De le periode van 1 December—1 Mei, wordt nog wel eens
genoemd „de slappe tijd"; zulks ter vergelijking met den tijd dat
in grootere verbanden geoefend wordt, en de oefeningen iets meer
van het physiek eischen. Volgens mij echter is deze tijd een zeer
bijzondere tijd voor den c. ct. Hij kan dezen tijd volkomen be
nutten voor opleiding.
Beschouwen we even hoofdstuk IV. R. I. De opleiding tot het
gevecht en dit in verband met het Q.V. I. wat al oefenstof; en
wanneer zal een c. ct. kunnen zeggen „Ziezoo daar ben ik mee
klaar". Het V. 0.1. spreekt van oefeningen tot het onderhouden
van de kennis en vaardigheid van den enkelen man.
Ik zou hier willen zeggen „oefeningen tot het opvoeren en
vervolmaking van de kennis en vaardigheid van den enkelen man".
Mijne Heeren, ik zal hier niet verder ingaan op hetgeen al zoo
meer beoefend moet worden, om den man vide de moderne en
de te verwachte strijdwijze gereed te maken voor die taak. Maar
dit dient de c. ct. zich ten doel te stellen „Dat de man berekend
is voor die taak". Deze periode waarin we nu zijn, wordt ook wel
eens saai genoemd, in vergelijking met de oefeningen in grooter
verband.
Maar Mijne Heeren, juist in deze periode is voor den c. ct. zoo'n
schitterend mooie taak weggelegd. Hij moet zich een duidelijk
beeld vormen van het peil waarop hij iederen man, ieder indi
vidu wil en kan brengen. Hij moet zich ten doel stellen, juist in
deze periode, den man alles grondig te leeren, hij dient dat voor
zich zelf uit te werken en op schrift testellen en als hij van de
oefening thuis komt, moet hij werkelijk het gevoel hebben, zijn
troep weer iets verder te hebben gebracht.
En wat is ten slotte de grootste belooning van ieder werk?
„Het tevreden zijn daarover. Het voelen iets bereikt te hebben".
Ik heb tot dusver gesproken van den c. ct. en den enkelen man,
maar kom nu van zelf op punt b.
b. „Het opleiden van officieren en kader tot
verantwoordelijke aanvoerders en instructeurs".
473