deze gevoelens bij te brengen, dan is de aanvoering van de kleine onderdeelen voor minstens 50 °/o verzekerd. Bij het onderwijs zal dat lagere kader dan zelf bezield zijn met het denkbeeld hunne on derhebbende militairen iets bij te brengen, en er een eer in stellen, dat hun onderdeel van dag tot dag meer gaat presteeren. Vooral dat jonge kader heeft in alles zooveel leiding noodig, hun positie is in vele opzichten zoo moeilijk. Eischt veel van den brigade-ct. maar leidt en steunt hem voort durend. Betrekt hem er steeds in waar het militairen uit zijn bri gade betreft, bespreekt met hem de fouten, die zijn menschen practisch als anderszins maken. Laat hem steeds voelen, dat hij aan 't hoofd staat van een onderdeelten slotte draagt bijna een ieder graag verantwoordelijkheid maar daartoe moet hij worden opgeleid; het kader, sergeanten en korporaals, dienen doordron gen te zijn van hun plicht en verantwoordelijkheid. Het is de taak van den c.ct. hieraan zijn volle aandacht te wijden. Zij moeten er van doordrongen worden dat zij niet alleen een taak hebben te vervullen voor zich zelf, maar op hun beurt zelf de ziel moeten zijn van een klein onderdeel. Ik kom vervolgens op de opleiding van de jonge officieren. Veel van wat ik ten hunnen aanzien opmerk is uit den aard der zaak ook toepasselijk op het kader. Terecht zegt I. D. 1. „De c. ct. dient de jonge officieren te vormen, en op te leiden „tot verantwoordelijke aanvoerders". Dit moet zijn hoofddoel zijn. Hoe is de jonge luitenant, van de academie komende opgeleid, en hoe komt hij hier aan? Als schooljongen, na de H. B. S. te hebben afgeloopen komt hij op de academie, op een leeftijd, varieerende ongeveer van 17 20 jaar; op die academie wordt zijn schooltijd voortgezet, de eerste militaire begrippen worden hem bijgebracht, en wijders wordt hij 3 jaar lang volgestampt met allerlei militair wetenschap pelijke kennis. Na afgestudeerd te zijn, vrijwel nog als jongen komt hij bij een compagnie en moet zijn werk aanvangen, als aanvoerder, opvoeder (paedagoog) steun van zijn c. ct., als maat schappelijk werker. Was hij voor eenige maanden in zijn doen en laten, en mis schien ook in zijn denken, vrijwel een schooljongen, thans krijgt hij een taak te vervullen en moet aan het hoofd staan van een afdeeling militairen, die hij behalve in oorlogstijd moet kunnen aanvoeren, nu in vredestijd moet kunnen opvoeden en opleiden. Dat hij hiervoor ten eenenmale nog ongeschikt is, is duidelijk. De practijk is, dat verreweg het meerendeel van ons als jong luitenant in Indië aankomend vrijwel staat te kijken (populair uitgedrukt) als een kat in een vreemd pakhuis, en wij ons dan ook onhandig en onbedreven voelden. Feitelijk wordt in het nu volgend jaar of misschien in de volgende 2 jaren de practische opleiding van den luitenant vol- 475

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 45