slechts bepalen tot enkele algemeene opmerkingen, die meer de
taak van den c. ct. raken.
Zooeven heb ik besproken de oefening van den enkelen man,
waarbij luitenants en kader als onderwijzer dienst deden. Bij
die zoogenaamde onderwijsoefeningen waren brigade- en sectie
commandanten de onderwijzers, waarbij resp. sectie- en c. ct.,
de gelegenheden benutten, deze ondercommandanten verder als
onderwijzer te vormen.
Die oefeningen beoogden, officieren, kader en manschappen
een groote technische vaardigheid bij te brengen in de uitvoering
van de verschillende oorlogshandelingen. Met deze oefeningen werd
tevens bereikt, dat die ondercommandanten met hun onderdeel
een vrijheid van beweging kregen, en leerden dat onderdeel te
beheerschen.
Onderdeelen en aanvoerders zijn nu technisch gereed voor het
volgend stadium „de tactische troepenoefening'' waarbij voor de
brigade, de sectie-ct. als leider en voor den sectie ct. de c. ct.
als leider optreedt, en brigade- en sectie-ctn. gevormd moeten
worden als aanvoerders, en voorbereid moeten worden op hun
oorlogsfunctie.
Den c. ct. rest nu nog door onderwijsoefeningen met zijn com
pagnie, het noodige verband te leggen tusschen de onderdeelen
en zich zelf een vrijheid van handelen met zijn compagnie eigen
te maken. Thans nog enkele algemeene opmerkingen over de oefe
ningen.
Teneinde iedere oefening aan haar doel te doen beantwoorden
zoowel de eenvoudigste (de opleiding van den enkelen man), als
de tactische troepenoefeningen dient de c.ct. zijn volle aandacht
en toewijding daaraan te besteden. In de eerste plaats heeft hij
zich een schema voor oogen te stellen, gebaseerd op reglementen
en voorschriften en te zorgen dat er systeem in zit.
De leiding der oefeningen moet zoodanig zijn, dat troep en
ondercommandanten als vanzelf zien waar men heen wil. Het be
hoeft geen betoog dat voor alles van den c. ct. een grondige regle
mentenkennis geëischt moet worden. Zijn reglementen- en voor
schriftenkennis moet parate kennis zijn, zijn geestelijk eigendom.
Dit is wel de hoofdvereischte om ieder onderhebbende, officieren,
kader en manschappen gereed te maken voor zijn oorlogstaak.
Mijns inziens dient de c. ct. aan de hand van A.V.O. en V.O.I.
maandelijks voor zich een schema op te stellen.
Natuurlijk zal afwijking daarvan nu en dan noodig zijn om
dat hem bij iedere oefening weer dingen zullen opvallen, die vroe
ger al behandeld en beoefend zijn, doch waarvan hij ziet, dat een
en ander practisch nog niet goed wordt uitgevoerd.
Zoo zal het bijv. kunnen voorkomen, dat hij reeds ver in het
oefenjaar, nog eens enkele elementaire hoofdstukken uit R.I. laat
behandelen. Wijders dient aan iedere oefening een bespreking
480