„Hij ondersteunt de officieren, onderofficieren, brigadiers en „korporaals in de uitoefening van hun gezag" dient nog even in beschouwing te worden genomen. Bij iedere dienstverrichting, uitrukkende diensten, binnendien sten, de uitoefening van den inwendigen dienst, enz. dient de c. ct. een wakend oog er op te houden, hoe over 't algemeen minderen tegenover meerderen staan. Slordigheden, halve antwoorden en achtelooze houding bijv. van den soldaat tegen een korporaal of jong sergeant. Hier dient vooral op gelet te worden. Met kracht dienen deze misbruiken te worden tegengegaan. In de eerste plaats dient natuurlijk de soldaat hier over ter verantwoording te worden geroepenterecht gewezen en eventueel gestraft maar niet minder het betrokken kaderlid. Dat de soldaat zich een achtelooze houding tegenover hem per mitteert is ten slotte zijn schuld, en is een bewijs dat hij te kort schiet in zijn verplichtingen aan zijn rang verbonden. Hoe de c. ct. dit euvel verbetert, ligt natuurlijk voor een gedeelte aan den persoon van het betrokken kaderlid. Maar dat de c. ct. hem van af dat oogenblik nauwlettend moet gadeslaan is een feit. De soldaat zal ten slotte voor den jongsten korporaal respect moeten hebben, dit moet de soldaat voelen en begrijpen, echter die jonge korporaal zal zich daarnaar ook hebben te gedragen, en het is weer de c. ct. die hier de noodige leiding geeft, even tueel middels zijn officieren en ouderen instructeur. Dat ondersteunen van officieren en kaderleden in de uitoefe ning van hun gezag, kan natuurlijk nu en dan tot moeilijkheden aanleiding geven, waarbij veel van het tactcol beleid van den c. ct. gevorderd wordt. Deze onder-ctn. rapporteeren bv. hun onderge schikten bij den c. ct. Het betreft een overtreding, een vergrijp. De zaak is duidelijk en klaar. Echter kleine achteloosheden in den dienst van hunne minderen dienen de ondercommandanten zelf recht te zetten en te verbeteren daarvoor hebben zij ten slotte een rang. Wordt echter iemand aan den c. ct. gerapporteerd ter zake van zoo'n achteloosheid, dan moet aller eerst de c. ct. de overtuiging hebben, dat de betrokken persoon te voren voor een analoog feit onderhouden is, door zijn brigade-of sectie-ct. en dat deze het nu werkelijk noodig oordeelt, dat hij voor zijn c. ct. wordt gebracht. Het behoeft geen betoog dat geen lichtvaardig niet-rapportee- ren mag bestaan. Straft echter een c. ct. na een rapport van zijn onder-ctn. om de een of andere reden niet, laat dan vooral zijn wijze van rapport afdoen bij den mindere niet den indruk wek ken, dat ge bv. het feit te licht vindt om te straffen, of dat ge aan het rapport van dien ondercommandant te weinig waarde hecht. Aan den rapportmaker zal bovendien dikwijls door den c. ct. moeten worden duidelijk gemaakt, waarom niet is gestraft. 485

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 55