Hierbij dient gewaakt te worden tegen de mogelijkheid dat het niet straffen verslappend zou werken op het plichtsgevoel van den rapportmaker. Doordring Uw onder-ctn. van den geest van hun verantwoorde lijkheid en hun gezag en maken ze fouten, wijs hen op een en ander. Een klacht over een meerdere dient zorgvuldig onderzocht te worden. Want beklaagt zich een mindere over een meerdere dan is in ieder geval aan het idee „krijgstucht" te kort gedaan. Of de klacht is rechtvaardig en juist öf onjuist. Beiden een reden om nauwkeurig en conscentieus te werk te gaan. Over het steu nen van het gezag van zijn ondergeschikte officieren en kader valt nog wel iets te zeggen. Mijne Heeren, ik moet met klem waarschuwen tegen de wijze die dikwijls gebezigd wordt ondercommandanten terecht te wijzen waar het te kort komingen betreft. Niets is fnuikender voor het krijgstuchtelijk gezag en niets is meer verlammend voor een commandant, van welken rang hij ook zij, dan z. g. uitbranders te krijgen in tegenwoordigheid van zijn minderen. Mocht ge plotseling moeten ingrijpen doe het dan met eenige kalme woordenen roep later den betrokken persoon apart, en zeg hem dan ook precies wat ge te zeggen hebt, maar nooit in tegenwoordigheid van zijn minderen. Om nog eens terug te komen op de klachten van minderen over meerderen. Is de klacht gerechtvaardigd, doe dan recht, maar de manier waarop, is doorslaggevend. Heeft de meerdere werkelijk gefoudeerd ten opzichte van den mindere doe dan uw rapport zoo af, dat die mindere bij het verlaten van het bureau weet: „ik heb mij uitgesproken tegen mijn kapitein en nu komt het wel in orde". Hij moet aan U zien en voelen, dat als de klacht gerechtvaardigd is, gij dat begrijpt, en zulke onregelmatigheden niet wenscht. Hoe U echter die zaak met den betrekkelijken meerdere zal be handelen en afdoen is zijn zaak niet. Hij behoeft niet tevreden gesteld te worden op die wijzezijn recht en zijn bevrediging moet hij zoeken en vinden in U, zijn chef, zijn c. ct., die een recht vaardig en eerlijk man is. Nooit iemand zoodanig bevredigen door den meerdere de les te lezen in tegenwoordigheid van zijn minderen. Ik meen, dat ik al heb laten uitkomen dat de c. ct. er steeds op moet toezien dat zijn officieren en kader hun minderen op oordeelkundige wijze behandelen en, staat er verder in I. D. I. „vooral met het oog op den omgang met ondergeschikten van anderen landaard dan de hunne". Hierop dient natuurlijk ter dege gelet te worden. Mocht ge merken dat officieren of kader soms tegen een of anderen landaard een weinig gepreoccupeerd zijn, ga dat dan met kracht tegen. Intusschen komt dit op de buiten gewesten meer tot uiting. 486

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 56