schen deze officieren en hun c. ct. bestaat. Onder het vormen van dien jongen officier versta ik echter nog veel meer. Wel schrijft I. D. I. voor dat de korps.-ct. waakt over hun militair en zedelijk gedrag en bijzondere zorg wijdt aan hunne practische en we tenschappelijke vorming, maar ik vermeen dat het vormen door den c. ct. meer inhoudt dan het zuiver militair vormen. Vat de c. ct. zijn taak als omschreven in 1. D. I. ten opzichte van de jonge officieren goed op, dan is hij in voortdurend contact met hen. Hij heeft het karakter van den jongen officier te bestu- deeren en waarschijnlijk wel te vervormen, en heeft veel met hen te praten. De korps ct. heeft eenige weken geleden een voordracht ge houden over de taak van den jongen officier bij de compagnie en ZHEG. heeft een kort overzicht gegeven van de positie van den jongen officier, en verschillende elementen van zijn taak be handeld ik behoef daar dus niet meer op terug te komen, doch wil op enkele zaken, de vorming van den jongen officier betref fende, graag nog even dieper ingaan. Het behoeft geen betoog dat de c. ct. door zijn dagelijkschen omgang met hem, hem veel zal kunnen bijbrengen. Herhaalde lijk zal hem gewezen moeten worden (echter niet bedillerig) hoe en waarom hij verschillende dingen heeft te doen, na te laten, te verbeteren of te veranderen. Feitelijk is de jonge officier, zoo juist van de academie komend, buiten de maatschappij opgevoed. Zonder nu hier dieper te willen ingaan op die opleiding, behoeft het geen betoog, dat na dit 3-jarig verblijf aan de academie, waar in een korte spanne tijds veel militaire wetenschap verwerkt moest worden, waar hij van recruut tot officier moest worden opgeleid, een en ander in een zeer begrensde enge omgeving, hij vrijwel een vreemdeling is in de maatschappij. Daarna gaat hij naar Indië, komt zonder maatschappelijk eenige ervaring in een garnizoensplaats, vide Tjimahi, waar contact met de buitenwereld ook al niet veel bestaat; en eenigen tijd daarna gaat hij naar de buitengewesten, waar hij werk krijgt, dat inder daad zeer veel bekoorlijks heeft, en dat er veel toe kan bijdra gen zijn zelfstandigheid en initiatief te ontplooien, doch welk werk er maar zeer betrekkelijk toe bijdraagt zijn gezichtskring in al- gemeenen zin te verruimen. De verloven naar Europa zijn als regel zeer kort, en voor men goed en wel gewend is, is de tijd van terugkeer aangebroken. Een eventueele 3-jarige Krijsschool-studie, met zijn overvoerd pro gramma, laat den leerling ook weinig tijd zich in algemeenen zin te ontwikkelen. Het gevolg van een en ander kan zijn, dat de „horizon" van den officier, om dat woord te gebruiken, vrij be perkt zal blijven. De luitenant moge nog zoo bedreven zijn, wat militaire vakken nis betreft, waar het vraagstukken van algemeen maatschappelijken 490

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 60