aard aangaat blijft hij vaak ten achter staan. De militaire weten
schap „an sich" is werkelijk veel omvattend, en ik geef toe, dat
de luitenant, indien hij zijn werk met hart en ziel opvat, veel tijd
moet besteden aan de militaire studie, reglementen en voor
schriften.
Zooals gezegd, is hij van schooljongen cadet geworden, en
op de academie was hij niet in de gelegenheid en had ook geen
tijd zich meer algemeen te ontwikkelen. Nu dient de c. ct. zich
tot taak te stellen, ook hier den stoot te geven. Op welke wijze
dit dient te geschieden hangt geheel van den persoon van den
jongen luitenant af. Hij dient nog veel meer te leeren dan datgene
waartoe hij op de academie gelegenheid had.
Een urgentie is het, dat een aanvoerder en leider, wat ieder
officier toch moet zijn, een inzicht dient te hebben in de psycho
logie en sociologie.
Dat hij geen vreemde moet zijn in de eerst genoemde weten
schap, blijkt al uit A. T. V.„Voor alle bevelvoerenden is noodig,
kennis van de algemeene eigenschappen van den mensch" en voorts
staat er „voor zoover zulks tenminste mogelijk is, van de bijzon
dere eigenschappen van het individu".
Heeft U zich wel eens een idee gevormd, welk een gewel
dige studie er toe noodig is dit te bereiken????
Dit geldt niet alleen voor oorlogstijd, maar zeer zeker ook voor
vredestijd. Kennis van psychologie hangt zeer nauw samen met
militaire paedagogie. Ik zou bijna zeggen Zonder inzicht in het
eerste is het tweede onmogelijk.
Ik weet dat op de academie reeds in een en ander wordt les
gegeven. Ik heb echter uit inlichtingen ter zake ingewonnen, de
overtuiging gekregen dat de wijze waarop hierin les wordt gegeven,
niet de juiste is, en dat niet de noodige belangstelling er voor
gewekt wordt; men vindt het hoogelijk interessant en daarmee uit.
Maar de bedoeling is natuurlijk dat de werkelijke belangstel
stelling er voor gewekt wordt, zoodat ieder officier van de nood
zakelijkheid overtuigd is, dat hij zich een inzicht in deze materie
moet verschaffen. Hier dient de c. ct. leiding te geven, en de be
langstelling voor een en ander op te wekken.
Inzicht in sociologische vraagstukken is ook een urgentie voor
den officier, om zijn juiste plaats in de maatschappij te begrijpen,
en op tateren leeftijd volledige bevrediging in zijn ambt te vinden.
De officieren moeten niet buiten de maatschappij blijven staan;
alles wat nog zweemt naar een kastegeest, berustende op een zeer
misplaatst superioriteitsgevoel, dient te verdwijnen. Laat de jonge
luitenant zich bewust zijn van zijn mooie en bijzondere taak in de
maatschappij. Doch laat de c. ct. tegengaan, dat hij, de jonge lui
tenant, die taak in een verkeerd licht beziet.
Verder behoeft het geen betoog dat hij ook als ontwikkeld mensch
zich een inzicht behoort te verschaffen in politieke en financieel-
491