623
ing van de rompen niet a la minute kan geschieden, daarentegen véél tijd zal
kosten, terwijl juist het bombardeervliegtuig in de eerste oorlogsdagen en
soms al vóórdien gereed moet staan, is de voorgestelde verwisseling van
rompen zulk een lapmiddel dat n. o. m. de fondsen, beschikbaar voor het aan
schaffen van oorlogsrompen beter besteed kunnen worden voor een kleiner
aantal doch dan ook first class complete bommenwerpers.
Oberst Löhr baseert zijne meening dat civiele vliegtuigen in het algemeen
onbruikbaar zijn voor oorlogsdoeleinden vnl. op het feit, dat verkeers- en
militaire vliegtuigen van huis uit met een geheel verschillende bedoeling zijn
gebouwd en daarvan ook de onverandelijke kenmerken dragen. Bij het ver
keersvliegtuig is bedrijfszekerheid No één, op den voet gevolgd door renta
biliteit. Die eigenschappen worden bij het militaire vliegtuig op den achter
grond gedrongen ten behoeve van diè eigenschap of dat prestatievermogen,
welke (hetwelk) van het spec;ale type oorlogsvliegtuig wordt geëischt. Zoo
treden bv. bij het jachtvliegtuig snelheid en wendbaarheid op den voorgrond,
terwijl gering draagvermogen, moeilijke vliegeigenschappen en bv. groote
landingssnelheid in den koop genomen worden. De bommenwerper, waarvan
men door zijn groote massa geen groote wendbaarheid kan eischen noch een
groote snelheid, moet zijn veiligheid bij dag vnl. zoeken in een dicht mitr.
vuur naar alle richtingen, hetwelk wordt verkregen door een krachtige, zeer
goed opgestelde bewapening en door optreden in gesloten verbanden.'s Nachts
vindt de alleen-vliegende zware bommenwerper zijn veiligheid vnl. in de
duisternis
Hoewel de moeilijkheden, verbonden aan het naar behooren bewapenen enz.
van een verkeersvliegtuig niet mogen worden onderschat, is het niet uitgesloten
dat het vernietigende oordeel door Oberst Löhr uitgesproken over de waarde
van civiele vliegtuigen voor oorlogsdoeleinden eenigermate is bëinvloed door
de bepalingen van het vredesverdrag van Versailles.
v. O.
Munltieverbruik in den Wereldoorlog.
In de April- en Mei-afleveringen van Wehr und Waffen komt een zeer
interessante studie voor van de hand van Ob. Lt. Dr. F. Stuhlmann, getiteld:
„Artillerieaufstellung und Munitionsverbrauch in Kriege 19141918". Op dui
delijke en beknopte wijze wordt een beeld gegeven van het geweldige mate
rieel en munitieverbruik gedurende den wereldoorlog, dat zelfs de meest
pessimistische verwachtingen, welke men in den aanvang van 1914 koesterde,
heeft overtroffen. Terecht haalt schrijver de woorden van von Moltke aan,
welke op den huidigen dag ten aanzien van het munitievraagstuk nog niets
aan waarde hebben ingeboet„Kein Operationsplan reicht mit einiger Sicherheit
über das erste Zusammentreffen mit der feindlichen Hauptmacht hinaus
Wij zullen van dit artikel, waarin de ontwikkeling van het artilleriewapen
gedurende de verschillende phasen van den wereldoorlog duidelijk wordt geschil
derd, slechts enkele getallen vermelden.
Gedurende den slag bij Malmaison (Oct. 1917) werd op een aanvalsfront
van 9 k.m. 80.000 ton munitie in enkele dagen verschoten. Voor den opvoer
daarvan waren 32 dagen noodig geweesthet vervoer vroeg niet minder dan
266 treinen van 30 wagons.
In 1915 bedroeg de dichtheid van het vuur per strekkenden meter op het
Westfront gemiddeld 20 projectielen, in 1916 nam dit getal toe tot 30, om in
1917 een max. bedrag te bereiken, dat op het Italiaansche front 71 bedroeg
en op het front in Frankrijk nog aanmerkelijk meer.
Duitschland ging den oorlog in met 800 schoten per veldvuurinond en 400
per kanon van zwaar of middelbaar kaliber. De munitie-aanmaak werd opge
voerd van 7.0C0 tot 42.000 sch. per dag.
Frankrijk bezat per 75 mm. kanon in 1914 1390 sch.; de aanmaak werd
opgevoerd van 14.000 in 1914 tot ruim 300.000 sch. per dag in 1917.