Bij Tjiawi had de veldartillerie tot taak, het 2e R. I. te steunen. Het A. T. V. p. 144 (3) regelt de gezagsverhouding van den Afd. Cdt. tot den D. A. C. aldus „Tenzij uitdrukkelijk anders is be volen, regelt de commandant van een artillerie-onderdeel, dat een bepaalde taak heeft te volvoeren, zelfstandig het vuur van zijn onderdeel, de vuuropening daaronder begrepen". Zoo zou het dus wel mogelijk zijn, dat een afdeeling al hare munitie verschiet en dan aan den D. A. C. om aanvulling vraagt. Nu is het gewoonte, dat de D. A. C. zich op de hoogte laat houden van het munitie- verbruik, waardoor hij in de gelegenheid is, tijdig den D. C. met den stand van zaken in kennis te stellen. Maar ook dit is achter de gebeurtenissen aan loopen. Mij dunkt, de D. C. zou reeds bij het opmaken van zijn plan een verdeeling van de munitie over de verschillende gevechtshandelingen kunnen overwegen bijv. Voor het vuur op groote afstanden wordt be stemd 14 van den munifievoorraad, voor steun aan 2 R. I. niet meer dan i/G, aan 1 R. 1. y8. De aanval van 3 R. 1. wordt gesteund met '4 van den munitievoorraad. Als reserve is nog beschikbaar ruim Vg- Slaagt het plan, dan is de vervolging met artillerievuur een krachtig middel om den vijand moreel nog rijper te maken voor volkomen oplossing. Moeten wijzelf terug, dan hebben wij nog veel munitie noodig om onze infanterie van den vijand los te maken. In theorie moet alle gevechtskracht, dus ook alle munitie worden ingezet als er nog kans is op succes, maar ik kan mij wel voor stellen, dat en D. C. toch nog tracht een kleine reserve te houden, zij het ook dat deze alleen uit munitie bestaat. Tot nu toe is bij mijn weten bij de oefeningen zulk een plan voor het inzetten van de artilleriemunitie nooit ter sprake ge komen. Voor zoover ik dat heb kunnen zien, nemen wij voor het gemak niiaar aan, dat de munitie wel weer tijdig zal zijn aange vuld en dat wij dan weer lustig kunnen voortgaan met schieten. Ik betwijfel of wij wel zoo optimist mogen zijn. Het is daarom van belang, dat wij ons rekenschap geven van het munifiedebiet van onze afdeelingen. Onder debiet zou men kunnen verstaan de hoeveelheid munitie, welke in een tijdseenheid kan worden ver schoten. Zoo is het debiet van een bron de hoeveelheid water welke bijv. per uur daaruit stroomt. In de practijk is de zaak echter niet zoo eenvoudig. Ik heb enkele malen het debiet van bronnen in een terrein, waarin troepenlegering zou plaats hebben, moeten opmieten. Daarbij stuitte ik als regel op de moeilijkheid, die ik wel heel duidelijk kan maken met den waterval van Tji— saroea. Stel, dat in die streek alleen over deze eene pantjoeran kan worden beschikt. Zij levert in 12 uur ongetwijfeld voldoende water voor de paarden van eene divisie. Maar de toegang is zoo nauw en lang, dat per half uur niet meer dan 20 paarden kun- 632

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 10