veld komt, het hem niet mogelijk zal zijn zich in het terrein op
te bergen. Om te kunnen ageeren moet hij zich vertoonen. Zelfs
onze vredeservaring leert dat, wanneer men zich er toe zet om
een uit troepen bestaande tegenpartij te observeeren, er heel wat
infanterie en artillerie wordt ontdekt.
Wat ons echter bij de mobiele artillerie nog ontbreekt, is een
organisatie, waardoor de waarnemingen van de posten centraal
worden verwerkt. Bij de stellingartilleiiiie bestaat zulk een orga
nisatie wel doch wij hebben daaraan bij de mobiele artillerie min
stens evenveel behoefte aan. Het is nu niet de gelegenheid om
hierop dieper in te gaan. Dit zou meer tijd eischen dan beschik
baar is.
Het doel, dat ik met deze voordracht beoogde zal reeds zijn
bereikt, als Gij zoudt willen beproeven om telkens als bij oefe
ningen een concreet geval wordt voorgelegd, bij het overwegen
van het plan voor het gebruik van de artillerie den ontwikkelden
gedachtengang te volgen.
Het is een denkoefening, welke naar mijne overtuiging tot prac-
tische resultaten zal voeren.
Degenen onder U, die mijn voordracht in 1927 hebben aange
hoord of in het I. M. T. hebben gelezen, zullen wellicht hebben
opgemerkt, dat mijn betoog van toen in algemeenen zin dezelfde
strekking had als dat van heden.
Verleden jaar mocht ik voor de officieren van het le R. A.
een voordracht houden, waarin ik twee concrete gevallen uit de
krijgsgeschiedenis aan een beschouwing onderwierp. Het eene was
het gevecht bij Soizy aux Bois op den 7en September 1914 en
het andere was het gevecht bij Pandeglang 20/22 October 1930.
In beide gevechten kwam men, door de omstandigheden voort
gestuwd, er toe, een belangrijk deel van de munitie te bestemmen
voor bestrijding van de vijandelijke artillerie en van oprukkende
reserves. Daarom achtte ik die beide gevechten voor ons zoo
leerrijk.
Gij ziet dan, Mijne Heeren, dat ik niet heb geschroomd thans
wederom de aandacht te vragen voor het aanvalsvuur, doch in
gansch anderen vorm en ik hoop, dat het gerecht op deze wijze
toebereid en opgediend U wèl zal hebben gesmaakt.
Bovendien moge ik nog dit tot mijn verontschuldiging aan
voeren
Wie tracht een van de gangbare meening afwijkende zienswijze
ingang te doen vinden, kan er niet op rekenen, dat hij daarin
zoo aanstonds slaagt.
Al is de hamer nog zoo zwaar,
Het is voor ieder even klaar,
Dat om een spijker vast te slaan,
Men niet met één slag kan volstaan.
640