Tevens blijkt uit deze wijziging, dat in tegenstelling met het ■k. T. V. het G. V. I. als kleinste eenheid welke den tegenstoot ■onderneemt, de sectie van de compagniesreserve beschouwt, daar ■de secties in voorste lijn geheel opgelost zijn in de vuurlinie. Het G. V. I. kent dus alleen tegenaanvallen of tegenstooten van de compagniesreseive of van de bataljonsreserves. Alleen voor deze laatste wordt voorgeschreven, dat zij moeten worden voor bereid door „het terrein en de mogelijke aanvalsrichtingen met de C.cn. der betrokken Cie zorgvuldig te bestudeeren" (G. V. I. 229 (2)), terwijl de aanvalsrichting „bij voorkeur" zoodanig wordt gekozen, „dat de doorgedrongen vijand in flank of rug wordt aangegrepen." (G V. I. 229 (1)). Omtrent tegenstooten (aanvallen) van de regimentsreserve staat niets vermeld (G. V. I. 232). Den tweeden vorm van tegenstooten (-aanvallen) welke wordt behandeld in punt 259 G. V. I. hebben wij reeds hiervoor behan deld en gaan wij dus verder stilzwijgend voorbij. Tenslotte vermeldt G.V. I. p. 250 (2) nog een derden vorm van tegenstooten, nl. 's nachts als de vijand zich voor de stelling ingraaft. Dan moet de verdediger „trachten zulks door vuur te beletten". Het vuur kan worden gevolgd door krachtige, plaatselijke •(wij cursiveeren, S.) tegenstooten". Dit zijn dus tegenstooten ondernomen uit de voorste lijn naar de vijandelijke loopgraven toe. Door welke onderdeelen deze 'tegenstooten moeten worden uitgevoerd, staat niet vermeld, even min op welken afstand deze tegenstooten nog succes beloven. Wij voor ons kunnen het nut van deze ondernemingen in den bewegingsoorlog niet inzien. Wel de groote nadeelen ervan, de zelfde, welke in het algemeen aan een offensief recht vooruit uit een verdedigende opstelling verbonden zijn. Nog afgescheiden van de misverstanden en verwarring welke een dusdanig plaat selijk offensief des nachts met zich mede kan en feitelijk moet medesleepen. Resumeerende meenen wij in het bovenstaande voldoende duide lijk te hebben aangetoond, dat in onze voorschriften deze materie onvoldoende is geregeld, dat er behalve veel onduidelijks en onjuist ook veel tegenstrijdigs in voorkomt en dat in het algemeen een leidende gedachte dienaangaande, een scherp omlijnd begrip en een juiste onderscheiding ontbreekt. Dit zal nog meer in het oog vallen als wij zoo straks aanhalen wat in buitenlandsche voorschriften hieromtrent staat voorge schreven. Voor dat wij hiertoe overgaan willen wij nog het volgende •opmerken Niet ten onrechte staat de verdediging volgens de Ned Ind. voor schriften uitsluitend „in het teeken" van den tegenstoot of tegenaanval. Zulks in tegenstelling met verschillende Eu- 645

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 23