Zooals de verdediging in de Indische verhoudingen zal zijn ■ingericht, gelooven wij, dat de sterkte van afdeelingen, welke -een tegenstoot kunnen of moeten uitvoeren, een compagnie niet te boven zal gaan. Dat zullen dus de „Compagnies- of bataljons reserves zijn". De diepte van het ter verdediging ingerichte terrein is immers al zeer gering, meestal niet meer dan de diepte van de vuurlinie, terwijl in het kampong-sawahterrein van diepte eigenlijk heele- maal geen sprake zal zijn, daar alsdan noodgedwongen de kampongranden ter verdediging moeten worden ingericht. Onder deze omstandigheden zal de regimentsreserve eerst kunnen ingrij pen als het gunstige moment voor den tegenstoot verstreken is, zoodat in dit geval een tegen aanval moet worden uitgevoerd. Voor de divisiereserve geldt een en ander natuurlijk in verhoogde mate. Waarbij natuurlijk nog komt, dat de sterkte-verhou dingen ten onzent in de meeste gevallen wel tot een geheel ander gebruik van de divisiereserve zullen leiden. Zeer nadrukkelijk stipuleeren wij nog, dat en vooral in de omstandigheden, zooals die zich voor ons zullen voordoen een „te vroeg" voor den tegenstoot verre te prefereeren is boven een „te laat". In verband hiermede doen wij ook gaarne afstand van den eisch, dat de tegenstander tot staan gebracht moet zijn. inder daad biedt dit eenige voordeelen, bijv. dat men nu juist weet waar de vijand zich ophoudt, hoe zijn opstelling is, dat het élan bij hem gebroken is, etc. Deze voordeelen wegen echter bij verre na niet op tegen het groote nadeel, dat de vijand een vuurfront gevormd heeft. Dat de uitvoering van den tegenstoot zich moet kenmerken door uiterste vlotheid, snelheid, vastberadenheid en „dash" be hoeft wel geen betoog. Echelonneering in de diepte, bescherming van de flanken is noodzakelijk. Het is een dwaling te meenen, dat voor den tegenstoot dichte formaties noodzakelijk zouden zijn. De practijk heeft bewezen, dat ijle formatie ook, en juist, in de voorste lijn noodzakelijk zijn, en geen belemmering behoeven te vormen voor de kracht van den tegenstoot. Daar de tegenstoot, voor wat betreft de uitvoering, geheel van te voren verkenden voorbereid moet zijn, is het natuurlijk uitgesloten, dat het doel van den tegenstoot zich verder uitstrekt dan tot de herovering van het verloren gegane terrein, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk. (Dit hangt af van de sterkte van den tegenstoot-troep). Een scherp begrensd doel moet worden gesteld, dat nimmer mag worden overschreden. Ontbreekt van te voren de tijd om de tegenstooten te verken nen en voor te bereiden, dan zal de uitvoering een geïmprovi seerd karakter dragen en zal veel van de werkdadigheid verloren gaan. Het toeval zal dan een groote rol bij het al of niet slagen spelen. De vraag rijst, of in dat geval de bataljonsreserves zich 656

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 34