niet beter tot de verdediging zullen bepalen, terwijl de reserves der hoogere echelons zich voor den tegenaanval voorbereiden. Is het gunstige moment voor den tegenstoot verstreken, dan is nog slechts een tegenaanval mogelijk. Deze onderscheidt zich in wezen niet van eiken anderen aanval. Het door den binnenge drongen vijand gevormde vuurfront moet worden vernietigd, ge desorganiseerd, of geneutraliseerd. Hiervoor is noodig vuurvoor- bereiding en vuursteun, zoowel van artillerie als van automatische en andere infanteriewapens. Daarvoor zullen verkenningen moeten worden verricht, artillerie in stelling worden gebracht, munitie aangevoerd etc. Dit alles moet gebeuren, nadat de vijand in de stelling is binnengedrongen. Men zal ook eerst dan kunnen vast stellen, waar en in welke richting de tegenaanval ingezet zal moe ten worden en in verband hiermede, welke voorbereidingen en verkenningen zullen moeten worden verricht. In verband hiermede is het voor de uitvoering van den tegenaanval van groot voordeel en zelfs noodzakelijk, dat de binnengedrongen vijand tot staan wordt gebracht. Ook de tegenaanval zal zich dienen te bepalen tot herovering van het verloren gegane terreindeel en wel voornamelijk, omdat anders de bedoeling van de bevelvoering wordt voorbij geschoten. De tactische en soms zelfs de strategische verhoudingen veran deren immers geheel en al, zoodra de oorspronkelijke frontlijn wordt overschreden. Gaat de doelstelling van den tegenaanval verder, dan ontstaat het tegenoffensief, het verwisselen van de verdediging met den aanval, dat het succes wil exploiteeren. Dat tegenoffensief is echter meestal en volgens het A. T. V. altijd verbonden, aan het overgaan tot den aanval van het geheele betrokken front en in onze verhoudingen van de geheele troepenmacht. Het vereischt een geheel nieuwe doelstelling voor de bevelvoering. Tenslotte nog een enkel woord over de kwestie, op wiens last de tegenaanval of tegenstoot wordt ondernomen. Wat betreft de tegenstoot, stellen wij nog eens op den voor grond, de spoed, welke moet worden betracht bij het grijpen van het gunstige oogenblik voor de uitvoering. Wij zouden daarom voor ieder tactisch onderdeel den commandant daarvan de abso lute bevoegdheid willen geven om den tegenstoot met z ij n reserve in te zetten en in geval van het verbroken zijn van de verbindingen den commandant van het voor den tegenstoot aangewezen onderdeel (reserve) daartoe het initiatief geven. Voor de bataljonsreserve dus: de bataljonscommandant en c. q. de ■comdt. van de bataljonsreserve etc. 657

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 35