gaan. De feiten die de onweerlegbare waarheid aantoonen van wat ik beweer zijn talrijker dan men denkthet eerste beginsel van een goede rijkunst is dus de inwerking van den ruiter te beperken, te vereenvoudigen, en zelfs enkele malen, indien dit mogelijk is, te elimineeren! Indien de handen gebruikt worden om het paard te wenden en in verminderden gang te doen overgaan, en de beenen om het vooruit te doen gaan en bij het paard vastberadenheid en beslistheid op te wekken, dan is dit genoeg Indien op het juiste moment de ruiter een van deze handelingen verricht en verder pas sief blijft en het paard niet hindert terwijl het zijn arbeid verricht, zal hij schitterende resultaten boeken en goed rijdenin het tegenovergestelde geval zal hij slecht rijden. Laten wij steeds weer bedenken dat te paard „knijpen en trek ken" gemakkelijk genoeg is, en maar al te vaak nadeelig doch vrij moeilijk is en bijna altijd gunstig is„het paard zelf te laten doen en te weten na te geven onder alle omstandigheden"dit geldt te meer als het paard moet leeren tijdens de africhting. Hij die in staat is steeds na te geven, zal op het vereischte oogenblik en in de juiste mate weten aan te houden. Welnu, het komt mij voor dat de gedachten en beginselen die ik hiervoor heb aangegeven niet voldoende duidelijk zijn neergelegd in het Reglement Dit toch heeft te veel overgenomen van een verfijnde en verouderde rijkunst en geeft niet voldoende van wat ik zou willen noemen het moderne rijden, omdat dit meer in overeenstemming is met de huidige eischen. Hieruit is een onver mijdelijk mengsel ontstaan van oud en nieuw, met een overwicht van het eerste over het tweede tot nadeel van de vertolking en uitvoering der reglementaire voorschriften, een nadeel dat tot uiting komt in de resultaten van het onderwijs en in de conditie der paarden. Indien van het paard een natuurlijke arbeid verlangd wordt (n.l. die in het terrein) en niet een gekunstelde (die in de manege) zal het uit zich zelf beter gebruik kunnen maken van zijn impuls, van zijn instinct, en van zijn natuurlijk evenwicht. De oefeningen en al het werk op de goede manier verricht zullen het evenwicht steeds zoo wijzigen als in elk geval noodig is, en dit wordt een natuurlijk iets, zonder dat een handeling van den ruiter ingrijpt, hetwelk in het algemeen niet geschieden zal met het juiste onderscheidingsvermo gen en zonder het paard onaangenaam te stemmen en tegen te werken. Indien men dit voor oogen had gehouden, zou men zeker niet gekomen zijn tot afbuigen, verzamelen, zijgangen enz. enz. noch zou men de stang voorgeschreven hebben als normaal bit voor alle paarden en voor alle gevallen daarbij soms het uitsluitend gebruik daarvan (met twee teugels) voorschrijvend, ook als het paard om goed te gaan juist behoefte heeft om niet in den mond gehinderd en met lichte hand gereden te worden. Ik moet toegeven dat in den laatsten tijd een strooming is waar te nemen in een nieuwe richting, doch de voorgeschreven middelen blijven ontoereikend of daarmede in tegenspraak. 662

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 40