warring. De samenwerking in dit geval zal zich alleen kunnen uiten door het steunen van de nevenafdeelingen door vuur en niet door een aanval met het blanke wapen. Onderwerpen wij onze gevechtsvoorschriften aan een verder onderzoek, dan zijn er nog meer punten, die bepaaldelijk afwijken van de in het vorige hoofdstuk gegeven opvattingen. Ik wil deze echter laten rusten en de aangelegenheid van den tegenstoot in onze verhoudingen nog van een ander standpunt bekijken. Daarvoor is het echter noodig, terug te grijpen en de oorzaken van het ontstaan van deze gevechtsmethode na te gaan. Zooals ik reeds in de inleiding schreef, is de tegenstoot (tegen aanval) in het raam van de verdediging ontstaan in den wereld oorlog. Men hoorde er voor het eerst van, toen de „cours a la mer" was afgeloopen en de fronten verstard waren. Den aanvaller was de gelegenheid tot manoeuvreeren ontnomen en hem restte niets anders dan de frontale doorbreking. Bij het zoeken naar middelen om de gevolgen van deze door breking, waarbij dus de aanvaller alle krachten in front aanwendde, te veronzijdigen, kwam men o. m. tot de gevechtsmethoden van den tegenstoot en tegenaanval, beide in het raam van de verde diging. Deze methoden vormden het verweer tegen den frontalen aanval, hetgeen zich weerspiegelde in de taak aan de afdeeiingen, belast, met deze operatie, opgedragen, n.l. de toestand in de voorste lijn weer te herstellen. Haar werking is naar voren gericht. Ik zou hieruit de conclusie willen trekken, dat de manoeuvre van den tegenstoot (tegenaanval) alleen zin heeft in die gevallen, waarbij de aanvaller gedwongen is tot den frontalen aanval over te gaan. In alle andere gevallen (omtrekking, omvatting, over vleugeling) zet de aanvaller slechts een gedeelte van zijn krach ten in front in in den regel niet het grootste gedeelte, daar in front de beslissing niet wordt gezocht teneinde op een of beide vleugels de beslissing te bevechten, daarmede op evenredige wijze zijn kans verminderend in front door te breken. Stelt de verdediger hier een voldoend sterk vuurfront tegenover, alsmede de middelen, om dat vuurfront op peil te houden, dan zal dat als regel voldoende zijn. De tegenstoot en tegenaanval in het raam van de verdediging behoort bij den stellingoorlog. Waar nu in onze terreinen en met de beschikbare krachten onze stellingen bijna altijd wel op één of beide vleugels open zijn, zoodat een frontale doorbreking het laatste is, waartoe de vijand zijn toevlucht zal nemen, zal in het algemeen uit dien hoofde reeds de manoeuvre van den tegenstoot (tegenaanval) haar raison d'etre verloren hebben. 714

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 28