nies"), samengesteld uitsluitend uit personeel, dat met het mijn
werk op de hoogte was en gerecruteerd werd uit de in Frankrijk
aanwezige legeronderdeelen. Deze mineurcompagnieën hadden een
sterkte van 25 officieren (waaronder een majoor-commandant, een
kapitein-adjudant, vier kapiteins-sectiecommandanten en een of
ficier van gezondheid) en 330 minderen, ingedeeld in 4 secties,
zoodanig dat elke sectie zonder onderbreking, dus in ploegen, aan
drie mijngangen tegelijk kon werken. Bovendien waren aan elke
compagnie 120 infanteristen als helpers toegevoegd. De mineurs
zeiven bestonden uit twee categorieën a) mineurs, zijnde gravers
en raamstellers
b) handlangers, zijnde mannen met minder geoefendheid, doch
gewoon aan werken onder den grond.
De eerste mineurcompagnie was op deze wijze gevormd in Fe
bruari 1915 en midden 1916 waren er 33 (26 Engelsche, 3
Australische, 3 Canadeesche en 1 Nieuw-Zeelandsche).
De officieren bij de mineurcompagnieën werden aanvankelijk
gezocht uit de best-aangeschreven officieren der pioniercompag
nieën, maar de zware verliezen in de officiersrangen waren oor
zaak, dat weldra deze bron uitgeput raakte. Als gevolg daarvan
moesten toen de mineurcompagnieën zelf gaan zorgen voor ue
opleiding en vorming harer aanvoerders.
De gevormde eenheden waren toegewezen aan de legerkorpsen,
maar de praktijk was, dat ze ter beschikking waren van de bri
gadecommandanten.
Was dus aanvankelijk de opzet geweest, dat de pioniercompa
gnieën het mineurswerk zouden verrichten naast haar andere werk
zaamheden, de zware eischen die de moderne oorlog aan de
pioniers stelt, maakten het noodzakelijk om den mineurdienst af
zonderlijk te organiseeren met behulp van degenen, die in het
mijnbedrijf hun dagelijksch werk hadden gehad en dus groote
bedrevenheid hadden verkregen in den mijnarbeid.
Thans zullen we verder zien hoe het mineurwezen zich in de
jaren 1915, 1916 en 1917 ontwikkelde en tot welke prestaties het
in staat is geweest.
1915.
In dit jaar bestond de mijnoorlog uit een reeks individueele
verrichtingen door de mineurcompagnieën, verschillend naar ge
lang van de inzichten en wenschen van den brigadecommandant,
aan wien ze waren toegevoegd het bleef bij een soort onder-
aardsch geschermutsel.
Er had in 1915 één algemeene actie plaats, waarin ook de
mineurs hun aandeel hadden, nl. bij de verovering van het bekende
„Hoogtepunt 60". Bij deze gelegenheid werden vier mijnen van
718