reikten tot op 30 m. van de Duitsche stellingen en deze laatste
„dammen" zouden verwijderd worden door diepe boorgaten daarin
te maken en hierin behoorlijke ladingen te doen springen de
daardoor ontstane trechters zouden dan gemakkelijk tot gedekte
naderingsgangen kunnen worden uitgegraven. Op deze wijze voor
bereid, werd een volkomen succes bereikt.
In den slag van Arras heeft men ook gebruik gemaakt van de
daar gelegen grotten. In de 16e eeuw waren deze ontstaan bij
het uithouwen van de hardere kalkgesteenten ten behoeve van bouw
werken. Thans werden ze zooals ze waren als kwartieren gebruikt.
Bij toeval werden meerdere grotten ontdekt en dit was aanleiding
om verder te gaan zoeken, waarbij men twee hoofdcomplexen ont
dekte. De grotten waren onderling niet verbonden en lagen langs
de twee groote wegen, die ongeveer in de aanvalsrichting in
oostelijke en zuidelijke richting liepen (schets 5).
Men verbond daarop de grotten onderling en de twee complexen
door middel van mijngangen, waardoor één groot systeem van
ruime onderkomens ontstond, die gedurende enkele dagen vóór
den slag aan fwee infanteriedivisies met haar staven, enz. onder
dak verschaften. Een duiker van 2 m middellijn, voorzien van een
looppad, waardoor een klein riviertje rond een deel der stad geleid
werd, werd ook in het systeem van gangen en kelders gebracht,
zoodat het tenslotte mogelijk was de troepen uit het midden van
Arras gedekt tot op 30 m van de Duitsche stellingen te brengen,
een afstand van 5 km.
De grotten waren met alle noodige voorzieningen toegerust
electrisch licht, waterleiding, ventilafieinrichtingen, keukens, wasch-
plaatsen, privaten, magazijnen, enz., terwijl voorzorgen waren ge
troffen, dat zelfs onder het hevigste bombardement geen
ongelukken door vallende kalksteenbrokken konden voorkomen.
Een inspectie van het Duitsche mijnstelsel, na den slag, leverde
geen nieuwe gezichtspunten op, dan dat blijkens het systeem
van werken - de Duitschers het groote deel der geoefende mijn
arbeiders teruggetrokken en door pioniers vervangen moesten
hebben.
Gezien het groote succes met den ondergrondschen arbeid bij
Arras, gaf het Alg. Hoofdkwartier bevel om indien mogelijk
op dezelfde wijze tewerk te gaan in het gebied van MEENEN.
Hier werd echter bevonden, dat tot op diepten van 12 m de
grond zóó slecht en onbetrouwbaar was, dat alleen met enorme
kosten aan tijd, materiaal en menschen, mijngangen gemaakt kon
den worden. Daarom werd hier de minimum diepte voor mijnarbeid
gesteld op 18 m, doch zelfs op 21 m diepte braken de boven
dorpels der ramen (1,5X0,75 m), die uit hout van 10 X 17,5 cm
bestonden, herhaaldelijk door de zware blauwe klei kon zich-
725