zelf niet houden, tenzij gesteund door het mijnhout, en het mi neeren in dezen grond was oneindig veel bezwaarlijker dan in de vaste kalkformaties bij Arras. De voorbereidingen voor den slag bij Meenen waren reeds in 1915 begonnen met den mijnarbeid tegen Hoogte 60. Hier had men echter een hellenden gang toegepast, die leerde dat een der gelijke constructie in den natten, verraderlijken kleibodem niet goed was, doch dat men hier horizontale gangen, te bereiken uit vertikale mijnputten, diende toe te passen. In begin 1916 werd het mijnsysteem hier weer aangevat en geleidelijk aan uitgebouwd, naarmate er mineurs beschikbaar waren. Elke gereedgekomen mijn- kamer werd dadelijk geladen en de electrische ontstekingsleiding uitgelegd e.e.a. werd daarna dagelijks gecontroleerd. Op deze wijze voortgaande had men begin Juni 1917, vlak voor den aan val, 19 mijnen gereed, waarvan enkele dus al een vijftiental maan den geladen en tot ontsteking gereed waren. In totaal bevatten ze 500 ton springstof en op den 7en Juni werden ze afgevuurd binnen een tijd van 45 seconden. Hoewel zeer diep gemineerd was, schenen de Duitschers daar op de een of andere wijze achter gekomen te zijn, wat voor hen natuurlijk aanleiding was om tegenmijnen te leggen. Dit kostte den Engelschen één mijn, die verloren ging, en drie beschadigde gangen. Na de verovering van het Duitsche mijnstelsel bleek, dat men aan die zijde nog dieper was gaan werken, want er werden mijnputten gevonden tot 30 m diepte toe. Bij de voorbereidingen tot den slag bij Meenen had men van alle opgedane ervaringen der voorafgaande jaren partij kunnen trekken, men kende het aanzien van een ontploffende mijn en het effect daarvan op den troep, men kon nauwkeurig de afmetingen van den te vormen trechter tevoren bepalen en den tijd noodig voor het vallen van de uitgeworpen aardkluiten, enz. en men wist hoever de veroorzaakte gasvormdng invloed deed gelden alleen kende nog niet het juiste effect van de bodemtrillingen. Ter voorkoming van ongevallen werden de volgende orders uit gegeven 1. Geen troepen binnen 180 m. afstand van een mijn. 2. Alle loopgraven binnen dien afstand ontruimen. 3. Alle onderkomens tot op 270 m afstand ontruimen. 4. Geen troepen in de nabijheid van door bombardement reeds beschadigde gebouwen of van boomen, binnen 360 m afstand van een mijn. 5. Geen troepen mochten voorwaarts gaan binnen 45 seconden na het afvuren der mijnen. 6. Geen troepen mochten een mijntrechter of diens randen over schrijden. 726

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 40