zamen ten slotte aan de commando's van den instructeur inplaats van aan den wil van den ruiter. Het is noodig dat de teugels zoolang zijn dat zij het paard toestaan zijn hals op de meest gewenschte wijze te dragen, en zoo dat er steeds een lichte aanleuning is. De beenen zullen nooit gebruikt worden dan om het paard voorwaarts te drijven of in sommige gevallen om het te dwingen te wenden. De han den die dienen om het paard te wenden of tegen te houden, zullen hun inwerking zoo licht mogelijk doen zijn. Aan het einde van deze eerste periode zou men verkregen moeten hebben, dat de ruiter het paard doet voorwaarts gaan met lichte hulpen, die geleidelijk aan versterkt worden, totdat het paard de gevraagde gang aanneemt en zich rustig in een kalm tempo beweegt. Men denke eraan dat sterke en onverwachte hulpen het paard overvallen en het dwingen tot overhaast gaan, wat altijd schade lijk iswant speciaal in het gelid, maar ook in de verspreide orde wordt dit gevolgd door plotseling halt houden en rukken, hetgeen funest is voor den mond en voor de lendenen. Dit alles zal in de manege geleerd worden en men zal er ook aandacht aan wijden bij het onderricht buiten. Indien men bereikt heeft dat de soldaat deze weinige en een voudige beginselen goed begrepen heeft en ze goed kan toepas sen, kan men ervan verzekerd zijn, een goed ruiter te hebben en een paard met een goed karakter, willig en vastberaden. De toepassing van de regels die ik hierboven uiteengezet heb, hetwelk eenvoudig genoeg is in normale gevallen, in kalmen gang en in vlak terrein, dient men te herhalen in snelle gangen en in afwisselend terrein, aangezien het vaak voorkomt dat de ruiter zijn zit verliest en dan geneigd is zich met handen en beenen vast te houdenterwijl hij bovendien, zijn kalmte verliezend, in plaats van stil en rustig te blijven, in zijn ongerustheid het paard een beweging wil opdringen, uit vrees dat het zelf niet weet wat te doen, dan wel dat niet goed zal doen. Deze fouten kan men alleen afleeren door voortdurend steeds moeilijker wordende oefeningen in het terreinelke theoretische en absolute regel welke afwijkt van de weinige die ik in beginsel hiervoor heb aangegeven, is zooal niet nadeelig, dan toch over bodig. De terreinruiter bevestigt z ij n zit door oefe ningen buiten, omdat hij daar leert hoe het beste zijn eigen evenwicht te bewaren, en stil te zitten bij de verschillende be wegingen en houdingen van het paard, terwijl de zit niet bevestigd wordt, zooals men algemeen meent, door langdurig rijden zonder beugels. Inderdaad maken deze dat de soldaat zich spant en leeren hem krachtsinspanningen te doen die niet van pas zijn, terwijl inte gendeel het geheim van den vasten zit te paard ligt in het elas- 734

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1932 | | pagina 48